donderdag 19 december 2013

Urlaub auf Rügen

       




Seebrücke Sellin



Jeder soll seinen Urlaub auf Rügen verbringen ( 1 )





Ooit zag ik een documentaire over KdF ( Kraft durch Freude ): Hitlers reisbureau. Ik zag knokige en vooral witte Duitsers, onwennig vakantie vierend in vooroorlogs en zonnig Italië. Ook zag ik een immens cruiseschip afmeren in de haven van Madeira. De Wilhelm Gustloff, de drijvende trots van Nazi-Duitsland eindigde begin 1945 op de bodem van de zee, getorpedeerd door een Russische onderzeeër. De 9000 oorlogsvluchtelingen - voornamelijk vrouwen en kinderen - verdronken allemaal: ‘s werelds grootste scheepsramp. Maar het eigenaardigste vond ik wel het Seebad Prora-project op het eiland Rügen. Daar wilde de dictator zijn vlijtigste arbeiders vakantie laten vieren en dat met zijn 20.000-en tegelijk. Tot op de dag van vandaag is ‘der Koloss von Prora’, het langste gebouw ter wereld. Daar wilde ik nou weleens langsfietsen, langs een hotel van 4,5 kilometer!


Vanuit mijn FEWO ( ferienwohnung, sorry, Duitsers hebben zo hun eigenaardigheden ) is het 2 minuten lopen naar de fietsverhuurder. Voor een luttele 6 euro heb ik voor de hele dag een degelijk karretje tot mijn beschikking. Ik probeer zoveel mogelijk over rustige fietspaden te rijden. Maar de infrastructuur voor rijwielers laat te wensen over. Aan het begin van de trip is het hemels: kleine dorpjes met schattige kerkjes en dito begraafplaatsen, glooiende velden met paars bloeiende klaver en landelijke rust. Maar om aan de kust te komen moet ik over de zogenaamde B196, de belangrijkste verkeersader van het eiland. De weg is totaal niet berekend op fietsers en de automobilisten nog minder. Ze rijden te hard en te dicht langs me.


Bij Sellin kan ik gelukkig van de Bundesstrasse af, de Wilhelmsallee op. Een brede weg met aan weerszijden prachtige huizen met witgeschilderd houtsnijwerk. Ze hebben allemaal een naam, van Villa Annika tot Villa Zoë.
Bij zee gekomen stap ik verbaasd af. In de diepte ligt het strand met honderden voor de Oostzee zo specifieke strandstoelen. Een ellenlange pier strekt zich tot ver in de zee. De strandcultuur van de Duitse Oostzee in één beeld gevangen.
Het witte gebouw dat dwars op de pier staat ziet er uit als een bruidstaart. Ongetwijfeld kitsch maar dan wel authentieke kitsch. Om er te komen moet je een lange trap af. Maar links van de trap is een lift. Het wordt almaar mooier, een houten lift, eigenlijk een cabine op een tandrad, uit 1901.



Tijdens de afdaling heb ik een meesterlijk uitzicht over de zee. Hier een stralende zon, in de verte krijtrotsen, hun wit bedreigd door duistere onweerswolken. Als ik de pier oploop begint het te spetteren. In het restaurant eet ik mijn lunch, ‘currywurst mit pommes’, Duits cultureel erfgoed. De pier en zijn restaurant zijn van eind 19e eeuw maar door ijsgang vernietigd in 1942. Na ‘die Wende’ weer in originele staat gebracht. Na het eten loop ik naar het einde van de 500 meter lange pier. Daar kun je in een duikklok samen met 20 anderen tot op de bodem van de zee zinken. Claustrofobie speelt al op als ik een duikbril op heb dus deze excursie sla ik maar over.


Als ik weer bij mijn fiets ben begint het echt te regenen. De wolken drijven boven zee en maar een klein stukje landinwaarts. Om Prora te bereiken moet ik eigenlijk langs de kust noordwaarts. Door het bos is om, maar droog. Ik moet afgaan op mijn richtingsgevoel. Langs de kleine bospaadjes geen bord, pijl of paddenstoel te bekennen. Mensen kom ik, op een hippiestelletje na, überhaupt niet tegen. Als ik het bos verlaat stel ik opgelucht vast dat ik in Binz ben. Net als Sellin een echte badplaats maar veel moderner. Het pas gerestaureerde Kurhaus is roomwit met baksteenrode daken. Langs het strand loopt een promenade met winkeltjes, hotels en weer veel van die klassieke witte villa’s. Er wordt gewandeld, gekuierd, geslenterd maar vooral geflaneerd. Het is een raadsel wat zoveel Duitsers aan onze kust zoeken: hier is veel meer allure.
Als ik Binz verlaat fiets ik op de Proraerstrasse. Mijn doel, dat krankzinnige, reusachtige bouwwerk kan niet ver meer zijn.
Thomas van der Steen




donderdag 5 december 2013

Vélo Tout Terrain? Non Merci!

         

                    Vélo Tout Terrain? Non merci!

Zolang ik leef struikelen weerrecords over elkaar. Mijn laatste verjaardag was het weer raak: de warmste 22 oktober ooit gemeten. Juist naar aanleiding van dat heuglijke feit - de verjaardag, het record was bijvangst - waren mijn vrouw en ik onderweg naar de Ardennen. Een arrangement beloofde ons een wandelkaart, gastronomisch diner, dromerige overnachting, ontbijtbuffet én de beschikking over twee fietsen. De afgelopen 56 jaar heb ik wel slechtere verjaardagen gekend, in ieder geval koudere.

Die dinsdagochtend rijden we tegen de zon in naar het zuiden. Ter hoogte van het zieltogende Maastricht-Aachen Airport verlaten we de A2. Over kleine wegen slingeren we op en af door Zuid-Limburg. Dat die provincie bij Nederland hoort is een historische maar vooral geologische dwaling.
Ulestraten, Berg en Terblijt, Cadier en Keer, Wahlwiller en Slenaken, de dorpen zien eruit zoals ze klinken. In Margraten rijden we langs de Amerikaanse militaire begraafplaats. Jaren geleden was ik er met mijn zoon. Mijn drammerige verhalen over oorlog en vrede heeft hij tijdens zijn jeugd lijdzaam aangehoord. Toen we oog in oog stonden met 8301 spierwitte kruisen, scherp afstekend tegen het onberispelijk gemaaide gras, stamelde hij; ‘tjesus pap, wat veel!’

In de Voerstreek lunchen we bij Taverne Aubeloise: vol-au-vent met, allicht, frieten. De pasteitjes worden geserveerd op het terras. Het is eind oktober en eten in onze T-shirts: ‘A Wallonian Summer’.
Als we bij het hotel aankomen vouwt de boomlange eigenaar zich onder zijn bureau vandaan. Behalve lang is hij ook nederig, op het serviele af. Hij plooit zijn lichaam bij de begroeting als ware wij het Belgische koningspaar zelve. Zijn vrouw brengt ons naar kamer 19. Zij is blijkbaar de yang van het echtpaar. Haar botte en norse zwijgzaamheid eindigt met één woord - ‘voilà’ - als ze de deur van onze kamer openzwaait.

Van de beloofde wandelkaart kiezen we voor de route die onmiddellijk voor ons hotel begint. Het steile en met keien bezaaide pad voert ons door een bos naar boven. Daar volgt de beloning voor deze zware klim. Voor ons trillende silhouetten van grazende koeien. Als we omdraaien ligt meandert de Ourthe door haar herfstkleurige vallei. Aan onze voeten wemelen paddenstoelen in ontelbare soorten. Boven ons die altijd maar strakblauwe hemel.
Gedurende de 3 uur durende wandeling komen we twee mensen tegen. Een Nederlands echtpaar, zij bellend met een collega. Haar schrille stem geselt haar mobiel en onze oren. Haar man groet ons met een besmuikt ‘bonjour’. Na ons ‘ja, ook goeiemiddag’, kijkt hij betrapt naar de grond.
De straffe tocht eindigt met een scherpe afdaling op het plein van La Roche-en-Ardenne. Vanwege de herfstvakantie is het er onwerkelijk druk. Motorrijders, kajakkers, mountainbikers, klimmers, abseilers, wielrenners, kanoërs, speleologen en vissers bezetten de terrassen. Met moeite vinden we twee lege stoelen. Blond schuimend bier gaat rond terwijl de namiddagzon haar laatste stralen over het dorpsplein strijkt.

De volgende ochtend kijk ik hoopvol door de ramen. Ons diner werd de avond ervoor begeleid door donder, bliksem en een niet aflatende wolkbreuk. Maar nu is het droog. Bij het ontbijt knikt mijn vrouw in de richting van de hoteltuin. “Daar staan onze fietsen al, die rooie is voor mij, dan mag jij op de blauwe.”  De fietsen zijn mountainbikes, hier VTT’s geheten: fiets geschikt voor elk terrein. Wij noemen mountainbikers oneerbiedig ‘snuivers’. Als zo’n groepje mannen ons passeert op onze boswandelingen snuiven ze door hun wijd opengesperde neusgaten als een span briesende paarden.

Achter het hotel begint een bewegwijzerd rondje naar Cielle. In het begin rijden we langs de Ourthe. Door de regen van vannacht kolkt de rivier onstuimig. We komen langs een reeks campings met eindeloze rijen verlaten mobilhomes. Voor camping Pouhou staat een bord met een geruststellende leus: ‘enige camping langs de Ourthe die nog nooit overstroomd is’.
Het dennenbos rechts druipt, kraakt en dampt van het overvloedige vocht. Het pad peddelt makkelijk weg. Maar opeens is de pret over. De weg draait scherp naar rechts en een ruig bospad doemt op. De hoosbui heeft hier duidelijk zijn sporen nagelaten. De weg is drassig en loopt steil omhoog. Ik schakel terug en zie mijn ketting wild dansen naar het goede tandwiel. Ik zet aan om het hoogteverschil aan te vallen. En schakel 50 meter weer terug, nog eens en nog eens. Maar ik heb de laagste versnelling bereikt en zelfs begonnen aan het door ons zo verfoeide snuiven. Ik zet mijn voeten aan de grond voor ik omval en kijk achterom. Geen glimp van mijn vrouw. Verstandig als zij is heeft zij de oneerlijke strijd eerder opgegeven. Er rest mij niets dan met de fiets aan de hand te wachten en verder samen op te lopen. We stijgen naar het gehucht Cielle, een paar huizen en een uit de mist priemende kerktoren.
Vanaf daar is het dalen terug naar ons hotel. Maar de afzink is ook al niks. Het gaat gevaarlijk bergafwaarts over een geaccidenteerd pad. De trillingen van het stuur terroriseren de muizen van mijn handen. En die ketting die almaar blijft dartelen bezorgt me buikpijn. Als de derailleur faalt acht ik mezelf kansloos bij het herstellen. Heelhuids bereiken we de provinciale weg die naar het hotel voert. Opgelucht leveren we de VTT’s in. Ach, ervaren dat iets helemaal niks voor je is beschouw ik als een zegen.
In het hotel schalt uit de radio van de schoonmaaksters ‘Formidable’ van Stromae. Het treurige lied van de nieuwe Brel is een verlaat verjaardagscadeau.



Thomas van der Steen