donderdag 3 december 2015

              


Fietsen over de snelweg


Toen ik las dat tussen Arnhem en Nijmegen een fietssnelweg was geopend moest ik er heen. Het zogenaamde RijnWaalpad - pad vind ik trouwens niet erg snel klinken - is een initiatief om het autogebruik van forensen tussen beide steden terug te dringen. Er wordt een snelfietsroute beloofd met glad, roodgekleurd asfalt, overal voorrang, goede bewegwijzering en LED verlichting. Al die verleidingen lonkten maar de herfst begon onstuimig. Toen ik de tocht in gedachten al naar het voorjaar had verplaatst hoorde ik een weerman jubelen over oplopende temperaturen in het zuiden. Nou is Arnhem de zuidelijkste stad van het noorden en Nijmegen de noordelijkste van het zuiden dus ik waagde het erop.

Over de hobbelige Rijnkade bolder ik naar de Nelson Mandelabrug. Daar steek ik de Rijn over en laat Arnhem achter me. Aan de overkant gekomen kan ik kiezen voor de snelweg maar zie er van af. Het is vroeg en de wind komt uit het zuiden. Ik kies voor de landelijke, toeristische route om dan vanmiddag met  rugwind van Nijmegen terug over de snelweg te denderen. Bovendien is  fietsen langs de rivier fantastisch. Rechts en voor me het Gelderse land, links de Nederrijn die zich door zijn loop ploegt met erachter de verrijzende stad. Als ik de rivier verlaat kom ik in Huissen. Op een bankje geniet ik van de beloofde zon. Maria waakt met gevouwen handen en indringende blik over me; veiliger wordt het niet.
Als ik langs de hier ontspringende Linge fiets blijken de boomgaarden talrijk maar kaal. Omdat ik me altijd maar blind staar op die bloesem zie ik nu pas hoe mooi de Betuwe is zonder al die uitbundigheid. Door de polders en langs dorpjes - Gendt, Zandvoort, waar ben ik? - zet ik koers naar de Waal. Alle boeren zwaaien naar me.

Op het Joris Ivensplein in Nijmegen lunch ik samen met pauzerende gymnasiasten. Plato, Seneca of Vergilius ontbreken, het is Enzo Knol voor, Miley Cyrus en de Kardashians na. Het gedicht van Joris Ivens op het monument is dan ook niet aan hen besteed, dat komt later.

Dikwijls, ver weg,
bleef Nijmegen, mijn jeugd,
toch dicht bij mij

Langs Kronenburgpark koers ik naar de oprit van de snelweg. Tussen flats gaat het gelijk omhoog, de spoorbrug op. Samen met de trein steek ik de Waal over. Als ik over mijn rechterschouder kijk zie ik de contouren van de stad zweven in de heiige lucht. Aan de rivier gebeurt van alles en nog wat. Er wordt een bypass ontsloten die de omwonenden moet behoeden voor natte voeten. Een nieuwe voet- en fietsbrug wordt gebouwd en aan de noordoever schiet een nieuwe wijk uit de grond.
Van de brug dalend maak ik vaart en ben vastberaden om pas in Arnhem in de remmen te knijpen. Maar het Rijnwaalpad en ik raken in Lent verstrikt in de chaos van nieuwbouw. Als ik de Genesisstraat inrij kan mijn dwaling niet lang meer duren. Via de Exodusstraat en het Openbaringsplein zal de weg naar Arnhem niet ver meer zijn. Maar de eerste zijstraat heet Oasisstraat die weer uitkomt op Coldplaystraat. De Top2000 negerend rijd ik naar het noorden en pak de route weer op.
Langs de autosnelweg maak ik rappe kilometers. De lantaarns en verlichting in de tunnels zijn vormgegeven als de schakels van een fietsketting. Met de zon op de kop en wind in de rug krijg ik het warm. Ik worstel me uit mijn jas en peddel in T-shirt voort, het is november. De John Frostbrug doemt op en is vandaag allesbehalve een brug te ver. Binnen 40 minuten ben ik, ondanks oponthoud, van stadsgrens tot stadsgrens. Door de traditionele ANWB-borden laat ik me naar het nieuwe station van de provinciestad wijzen. Het is net, zoals zoveel nieuwe architectonische creaties, of er een verdwaalde UFO geland is. Maar als ik op perron 11 wacht op de Intercity naar Den Helder moet ik staan; er zijn op het hele perron slechts 6 zitplaatsen.

Ik heb makkelijk praten, ik woon 5 minuten fietsen van mijn werk. Mocht ik in een van de steden wonen en in de ander werken, zou ik vast wel eens gaan fietsen. Bij mooi weer en terug wind mee.

Thomas van der Steen




woensdag 11 november 2015

A horse, a horse, my kingdom for a horse



1303VG Horse

  A horse, a horse, my kingdom for a horse!


Op 16 oktober 1985 was ik met drie vrienden in Brussel. Nederland moest zich via een uit- en thuiswedstrijd tegen België plaatsen voor het WK-voetbal in Mexico. Het was de eerste internationale voetbalwedstrijd in België na het Heizeldrama en de geesten van de 39 in mei gestorven supporters spookten boven de hoofdstad.
Vanuit de warme en schuimende taveerne doken we een ijzige sfeer in. Een leger van gendarmes, uitgerust met knuppels, schilden en helmen, vormden een menselijke corridor naar het uitvak. Achter hen stond om de 10 meter een ME-busje en politie te paard torende boven de helmen uit. De grimmige Belgen veroorzaakten bij ‘den Ollanders’ juist een jolige kwajongenssfeer. Er werd gezongen, geprovoceerd, geduwd en getrokken. Door een zet in mijn rug struikelde ik. In plaats van dat de flikken pal stonden brak de ketting bij de zwakste schakel. Ik viel op de grond in niemandsland en keek verschrikt omhoog. Tegen de lichtmasten verrees een duivels silhouet. Een immens paard, steigerend en briesend. Uit zijn neusgaten spoten wolken warme adem de herfstlucht in. De agent in het zadel krijste een commando en voorkwam ternauwernood dat ik vertrappeld werd door vier dreigende hoeven.
Bibberend van angst stond ik op en voegde me weer bij mijn vrienden. Op de tribune - Kieft kreeg binnen een minuut een rode kaart, Oranje verloor, de Rode Duivels gingen naar Mexico - ontwikkelde ik een angst voor paarden van wetenschappelijke omvang: equinofobie.

Nét geen 30 jaar later loop ik in Utrecht over de Oudegracht. Ik ben op weg naar de première van de film Perfect Horse, een documentaire van Hans Fels. We kennen elkaar van mijn werk en hij heeft me, onbekend met mijn vrees, uitgenodigd.
De film gaat over het befaamde paardenras Lippizaner, de schimmels van de Spaanse Rijschool uit Wenen. Vanaf de eerste beelden word ik het verleden ingezogen. Alles ademt de sfeer van de Habsburgse monarchie die al in 1918 ten onder ging. Aan auto’s , horloges en mobieltjes zie ik dat het toch echt 2015 is. Het is precies wat de maker ons wil laten zien: deze wereld van fokkers en trainers verzet zich manmoedig tegen de moderne tijd. Want hun moeizame streven naar het perfecte paard wordt vereenvoudigd door de techniek van DNA en klonen. Maar wat gebeurt er dan met de eigenzinnige en persoonlijke karakters van de paarden?
De beelden zijn weergaloos. Als de paarden over de alpenweiden galopperen zweef ik in de lucht boven ze, ik kan hun wapperende manen bijna aanraken.
We zijn er ook bij als een rijpe merrie wordt gedekt door een hengst. Hij wordt door fokkers achterop geholpen, zelfs het richten doen zij, de merrie staat gefixeerd tussen schragen, Een zucht later is het voorbij en zijn geloken zwengel wordt secuur afgesopt door een stalknecht.
De paarden komen tot leven op het doek en ik ben na afloop gerustgesteld; het zijn net mensen.

De volgende ochtend moet ik me melden in mijn stamkroeg. Een vriend heeft zijn maatjes uitgenodigd voor een dagje uit, bestemming onbekend. Onze vriend heeft goede zaken gedaan met Arabieren ( de mensen, niet de paarden ) en laat ons meedelen in zijn succes. Als we onderweg zijn en het busje volgt de borden Den Haag ben ik gerustgesteld. Een dagje flaneren over de Scheveningse boulevard met een drankje en een visje staat me wel aan. Maar in de stad buigt de bus naar rechts en komt tot stilstand op het parkeerterrein van Renbaan Duindigt…... wéér paarden!
De lucht is strakblauw, het gras groen en de hekken wit. Op het terras voor de baan worden we rijkelijk voorzien van consumpties, ik kom de dag wel door. De koersen beginnen, het publiek stroomt toe. Na een gesprek met de moeder van een van de vrouwelijke jockeys raak ik geïnteresseerd. Ze tipt haar dochter als winnaar van de volgende race. Als ik de naam van haar paard - Carl Lewis, met die naam kún je niet verliezen -  in de wandelgangen hoor rondzoemen, begeef ik me naar de wedkassa. Maar Carl verliest en ik ook. De volgende koersen besluit ik op het paard in te zetten met de mooiste naam. Maar Zeb de Legume, Governess Boko, Danseur Vivant noch Transamerica As wint. Als ik me weer teleurgesteld meld bij de kassa zegt de goocheme werkstudent, ‘paarden zijn slimmer dan mensen, ik heb nog nooit een paard failliet zien gaan omdat ie gokte op een mens.’

De laatste koers wordt gesponsord door onze weldoener en hij mag de prijs uitreiken aan de winnaar. ‘Kom mee mannen, leuk voor de foto.’ Weifelend loop ik mee naar de stralende jockey op zijn Freule Idzarda. Omdat ik als laatste arriveer, kom ik vlak naast het paard te staan. Ik overwin 30 jaren angst en beklop moedig haar schoft. Freule knikt me liefdevol toe. Het is weer goed tussen mij en de paarden.

Thomas van der Steen

De film Perfect Horse draait nog op sommige plaatsen in de provincie en wordt - in verkorte versie - 28 december op tv uitgezonden. http://perfecthorsethemovie.com/

http://www.renbaanduindigt.nl/




donderdag 15 oktober 2015




                   
1301BZ Merci

Kaap’ren varen


Af en toe trekt een zomers evenement extra aandacht omdat het nieuw of zeldzaam is. SAIL is daar een goed voorbeeld van, het is maar eens in de 5 jaar. Voor de negende keer sinds 1975 werd SAIL georganiseerd en ik was er nooit bij.

Op de eerste dag van het 5-daagse zeilschepenevenement rijd ik met de auto over de A9. Het is 19 augustus en ochtendnevel hangt in de lucht. Soms komt uit het grijze zwerk een vliegtuig tevoorschijn. Bij Zwanenburg loopt het verkeer vast en word ik omringd door louter grijze bollen met fietsen achterop de auto. Ik neem de eerste de beste afslag om snel op de fiets te stappen. Maar de drukte houdt hier niet op, die wordt alleen maar erger. Overal geparkeerde auto’s, verkeersregelaars met de handen in het haar, boeren die met hun tractoren door de berm ploegen om bij hun land of vee te komen. Langs de Ringvaart vind ik per ongeluk een plekje en kan eindelijk gaan fietsen. Er staan borden die de fietsers de weg naar het evenement wijzen maar die negeer ik. De volgzame horde is zonder einde. Ok, ik rijd dan een stukje om maar ben alleen in de polder. Vanaf de dijkweg kijk ik uit over het meertje Mooie Nel en de rivier de Spaarne. De rust eindigt in Spaarndam; het dorp barst uit zijn voegen. Zijkanaal C - ja sorry, zo heet het - is van oever tot oever gevuld met boten, allen opstomend met de neus richting Noordzeekanaal. Langs het kanaal een stoet wandelaars en fietsers, de trek neemt de vorm aan van een volksverhuizing. Op het water wordt de eerste toost van de dag uitgebracht, het is half elf.
De laatste brug voor het grote kanaal staat zwart van de mensen. Het lijkt wel weer 1988 toen Oranje Europees Kampioen werd. Zo langzamerhand besef ik dat het moeilijk wordt vandaag de massa te ontwijken. De zon klimt en de sturen van de geparkeerde fietsen blikkeren in de zon.

Ik sla linksaf en fiets de ‘tallships’ tegemoet. Af en toe zie ik een kraaiennest boven de toppen van bomen voorbij glijden. Eindelijk kom ik bij een open plek op de dijk die een breed uitzicht geeft over het kanaal. Maar ook hier is het druk, druk, druk. Families met stoelen en tafels, rijendik. Ik heb nog nooit zo veel thermosflessen en krentenbollen bij elkaar gezien. En dientengevolge wespen. Nadat ik de Alexander von Humboldt II met zijn groene zeilen heb gezien geloof ik het wel.

Ik fiets langs het kanaal naar Velsen. Eigenlijk wil ik hier oversteken om daar weer richting Amsterdam te gaan. Maar ik ontvlucht de gekte en neem het Groene Laantje. De naam belooft natuurschoon. Aan het eind vind ik pas echt stilte. Hier is begraafplaats Westerveld in Driehuis. Ik stap af voor een ommetje. Het blijkt een park tegen en in de duinen. De paden kronkelen niet alleen van links naar rechts maar gaan ook op en af. Veel stenen van zwart marmer met gouden letters, de namen onmiskenbaar Chinees. Als liefhebber van mooie namen kan ik hier mijn hart ophalen. Aan mijn voeten ligt de in 1943 door de Duitsers gefusilleerde W. T. Pahud de Mortanges, toentertijd 21 jaar oud. Ik weet dat hier veel bekende Nederlanders zijn begraven maar heb geen plattegrond en dool verder. De zerk op de tijdelijke rustplaats van Pim Fortuyn zie ik wel. Naast een enkele verdorde bloem ligt een doos Merci chocolaatjes. Het beeld vertedert me.

Door de bossen van Santpoort, langs het beeld van Hansje Brinker in Spaarndam en door de polders van Spaarnwoude peddel ik moederziel alleen terug naar mijn auto. Over 5 jaar sla ik SAIL 2020 over.

Thomas van der Steen






donderdag 24 september 2015

           Stairway to Hell  

              

Erik Scherder was het afgelopen jaar niet van de buis te slaan. Overal verkondigt de ranke en bebaarde grijsaard zijn boodschap: gij zult bewegen! Niet alleen ziet hij eruit als evangelist, hij schroomt zelfs niet elke beschikbare talkshowtafel te beklimmen om zijn zendingswerk extra kracht bij te zetten. Hij openbaart dat mensen dementie kunnen bezweren door lekker te sporten. Zijn eerste gebod luidt dat we de trap te moeten nemen in plaats van de lift. Ik vind de mallotige professor een blije eikel en ik haat blije eikels.


De gids bleek een guide en ik was 7. Mijn vader had me een langwerpig en groen boek over tafel toegeschoven. ‘Kijk maar of je iets ziet waar je naartoe wil’, zei hij. Ik zou met mijn ouders een weekje naar de Ardennen gaan. Ik bladerde door de Franstalige guide vert Michelin en had de grotten van Han snel gevonden. Er stonden geen foto’s in maar tekeningen. Van rivieren, meren, kloosters en dorpjes met kerktorens. Opeens viel mijn oog op een schets van een ellenlange trap in Liège. Hij leek oneindig en regelrecht tot in de hemel te reiken. Daar wilde ik wel een kijkje nemen maar mijn vader zei nors: ‘Luik is een vieze stinkstad en daar gaan we niet heen.’ Ik zei nog dat het in Liège was maar dat bleek Luik te zijn in het Frans.
In de 50 jaar erna ben ik vele malen naar of langs Luik gereden maar een bezoek aan Montagne de Bueren, zoals de trap officieel heet, kwam er niet van. Of ik moest ‘s avonds in Perpignan dineren of lunchen in Trier. Tijdens de Tourstart in 2004 was het te druk en eerder strandde een poging omdat Tomtom nog niet bestond. Maar dit jaar was er alle tijd en gelegenheid.

‘Maar pap, dat zijn de trappen van Luik uit Flikken Maastricht’, zegt mijn dochter als ik een foto laat zien. Ze is fan van de serie en een aflevering speelde blijkbaar bij de zuiderburen. Ze wil nu ook samen met me traplopen. Omdat ik altijd het slimste jongetje van de klas wil zijn bedacht ik een plan. Mijn vrouw zou ons boven afzetten, wij zouden al genietend van het uitzicht de trap af lopen, en zij ons weer beneden met de auto oppikken.
Bovenaan de 374 treden kijken we omlaag. De Maas fonkelt zich een weg door de zinderende stad. We dalen af en een eerste groep toeristen puft en hijgt ons tegemoet. Het zweet gutst over hun rood aangelopen gezichten. O, dat heb ik toch weer slim bekeken - moeiteloos glimlachen we ons naar beneden. Halverwege horen we opeens een sirene, later ontstijgt een kakofonie van noodsignalen de stad. Uit Nederland waaiende onweerswolken verduisteren de zon en beneden gekomen voel ik de eerste spetters al. Ik bel mijn vrouw om te zeggen dat ze ons nu kan halen in rue Hors-Chateau. De gevels geven geen enkele beschutting tegen de zomerse stortbui. De haren van mijn dochter hangen als een nat gordijn rond haar gezicht. Gelaten wachten we op onze auto maar alleen regen en sirenes vullen de straat.

'Alles staat muurvast, ik blijf boven.' We beseffen dat we naar boven moeten lopen, druipend en al. Met grote tegenzin zetten we onze eerste stap bergop. Na 17 treden is er steeds een plateautje; ik reken uit dat we er bij de 22e pas zullen zijn. Het hellingspercentage is met 30% beslist pittig.
Het hozen gaat over in miezer en uiteindelijk is het droog. Zonnestralen zoeken hun weg door gaten in het wolkendek. Onmiddellijk verdampt het water op de stenen trap. Traag maar onverzettelijk lopen we verder omhoog. De warmte stijgt langzaam met ons op. Ingesloten door de huizen wordt de stoom almaar dikker. Ademen gaat moeilijker en onze inspanning bovenmenselijk. Als we er bijna zijn kijk ik nog eens naar boven. De rook heeft Bijbelse proporties aangenomen. Uitgeput bereiken we de laatste trede.
Wat professor dokter Erik Scherder ook beweert: traplopen is de hel!

Thomas van der Steen









donderdag 10 september 2015

Amsterdamning ( 2 )

     




                                                1219BZ Damning2


      Amsterdamning ( 2 )


De bron van al die verblindende stralen ( waar ik vorige keer mee afsloot ) blijkt een grote aluminium ster te zijn. Het is het eerste kunstwerk van ArtZuid, de tweejaarlijkse beeldententoonstelling. Ik volg de sculptuurroute die me over de Minervalaan naar de Apollolaan voert. Het eerste stuk van die Minervalaan toont als een notabelenwijk in Nice, in ieder geval vandaag. Witte villa’s met gewassen kiezels op de met Audi’s, Porsches en Range Rovers bestrooide opritten. Het bladerdak van talrijke bomen filtert het zonlicht. Zelfs de belichting is mediterraan.

Nadat ik het kanaal ben overgestoken verbreedt de laan zich. Aan beide zijden verrijzen gebouwen met 4 woonlagen. In het midden van de straat ligt een riant plantsoen. De hier tentoongestelde beelden zijn dunne metalen staketsels of juist plompe, langwerpige blokken beton. Ze bekoren mij niet. Pas als ik aan de voet van het Hilton kom zie ik weer iets moois. Jaume Plensa heeft een enorm 3-D vrouwenhoofd gemaakt maar blijkt plat als ik erlangs fiets. Ook de grote Mickey Mouse-achtige creaties van KAWS maken indruk.
Ik dwaal verder over de brede laan en fiets het Olympiaplein op, nog nooit geweest. Ik stap af en draai 360 graden. De weelde en weidsheid is overrompelend. Op de brug naar het Amsterdams Lyceum staan ook beelden, veel ouder dan die van ArtZuid. Ze zijn van Hildo Krop en het enige wat me bijblijft is de dodelijke ernst die het gebeeldhouwde gezin uitstraalt. Zijn eigen gezin zou model hebben gestaan, mijn hemel, joligheid was troef bij de Kropjes.

Op mijn gemak peddel ik door de Pijp. Hier woonde ooit een studiegenoot, letterlijk 3 hoog achter. Ik bleef slapen want we zouden stappen. Ik verheugde me op een wilde nacht in hippe tenten waarbij ik, om margarita’s te bestellen, mij tussen Nina Hagen en Debby Harry zou moeten wurmen. Niets van dat alles, we gingen naar Bar Joost en Carla. Een biljart, ruziënde klaverjassers en de eeuwige, eenzame alcoholist op de hoek van de bar. Om alle treurnis nog wat te verdiepen klonk er uit de boxen een nieuwe volkszanger die kweelde over zijn eenzaamheid tijdens Kerst. Dertig jaar later zong Lange Frans over hem in ‘het Land van’ de volgende frase:

Ik kom uit het land waar André Hazes
over 100 jaar in elk café nog steeds de baas is

Nadat de laatste hiel van zijn jongste is gelicht vat een vriend het plan op om weer terug te verhuizen naar Amsterdam. Hij mist reuring en de nabijheid van podia en arena’s. Gelul natuurlijk, als ik vanuit Hilversum met de Intercity naar de Arctic Monkeys, Ajax of een uitvoering van Albinoni vertrek ben ik eerder bij de entree dan menig Mokumer.
Hij heeft zijn oog laten vallen op een huis in de Watergraafsmeer. Een keer rechts- en een keer linksaf van de Middenweg en ik ben op de Linnaeushof. Als ik door mijn wimpers kijk waan ik me in Brabant. De St. Lidwinaschool staat tegenover de Hofkerk, overgebleven katholieke bolwerken. Op het grasveld voor de kerk zegent een versteende Jezus mijn verdere reis.
Een paar straten verder ligt het beoogde huis. Tussen de vele bakfietsen staan picknicktafels. Vanavond zal hier vermoedelijk met Chardonnay geproost worden, 100 jaar geleden was dat nog jonge klare.

Langs Artis en over de grachten fiets ik naar de Dam.
Het is nog maar een klein stukje naar Centraal. Een zee van toeristen deint over het Damrak. Na een dagje door onze hoofdstad fietsen snap ik ze wel.

Big city,
Big city
Big, big city
You’re so pretty

Thomas van der Steen



donderdag 27 augustus 2015

Amsterdamning (1)


                
 1218BZ Saskia fiets

Amsterdamning ( 1 )


Het boek De Eetclub van Saskia Noort las ik onmiddellijk toen het in 2004 uitkwam. Van het plot - ogenschijnlijk gelukkige dertigers blijken dat niet te zijn, what’s new?- en van de afloop - moord en doodslag, anders geen boek - werd ik niet warm of koud. Maar het eerste hoofdstuk trof mij. Het beschrijft de drang van stelletjes met pasgeboren baby’s om terug te keren naar hun geboortedorp.
Amsterdam, in het boek en in mijn entourage, blijkt namelijk niet erg kindvriendelijk. Het is een crime om de kinderwagen drie trappen op te zeulen, de junks in het portiek willen wel helpen maar dat is een slecht idee, en als het kind wat ouder is kan het niet onbezorgd buiten spelen. Dat is een behoorlijke tegenvaller na 15 jaar onbezorgd studeren, feesten en yuppen. Want terwijl de inkt van hun diploma’s nog nat was verlieten mijn vrienden, kennissen en klasgenoten Hilversum om zich naar de hoofdstad te spoeden. Ik niet, ik bleef achter in het provinciale en suffe dorp.


De Molenroute begint voor het Centraal Station en loopt parallel met het IJ. Maar de brug van de Haarlemmer Houttuinen wordt gerepareerd en ik moet nu al van de route afwijken. De Haarlemmerdijk is afgeladen met jonge toeristen. Allemaal getooid met van die dwaze flapmutsen die zo van Amsterdam, Roma, London of Barcelona houden. Ondanks het vroege uur laveren ze stoned van stoep naar stoep. Dan stuit ik ook nog op een vuilniswagen die de straat blokkeert. De werkmannen zijn zonder uitzondering uitgerust met vervaarlijke tatoeages en Amsterdams gogme. Ik wacht daarom geduldig tot ik er langs kan.
Als ik bij het Westerpark kom wordt alles ruimer en vooral groener. In de verte de Westergasfabriek, het TV-brandpunt van Nederland. Hiervandaan worden meningen en meninkjes door DWDD, Pauw en Jinek over Nederland uitgestrooid.
De eerste molen dient zich aan. Het is de Bloem, een korenmolen die nog af en toe maalt. Als ik dichterbij kom zie ik aan het wasrek en de speelgoed-tractor op het grindpad dat het gebouw bewoond wordt.
De volgende molen op de route is de Otter. Ik moet mijn weg vinden door de Staatsliedenbuurt. Ik verwacht een wijk in deplorabele toestand door het beeld dat ik nog heb van de krakersrellen van 30 jaar geleden. Maar nu is het er opgeknapt, schoon en aangeveegd. Alleen de staat van houtzaagmolen de Otter is beroerd. De kop van de molen wordt bedekt met oranje bouwplastic dat klappert in de wind.

De 1100 Roe is de derde molen op de route. Niet alleen is hij in topconditie, hij werkt. De wieken draaien lustig en voeren het overtollige water af van Sportpark Ookmeer. Een mooier exemplaar is ondenkbaar en ik laat de molens de molens. Ik besluit verder langs water te rijden, in dit geval de Ringdijk en het Nieuwe Meer. Tussen de woonboten loeren reigers stokstijf naar hun prooi. Tussen het riet verschuilen zich roerdompen. Ondanks het dreigende gevaar van de vogels plonzen kikkers zorgeloos het water in. De natuur is op zijn uitbundigst zo vlakbij de stadsjungle.
Na het groen rijd ik weer de bebouwde kom in. Over de Boelelaan fiets ik evenwijdig met de nieuwe Zuidas. Ik vond Amsterdam altijd een truttig openluchtmuseum - vooral die lampjes aan de bruggen over de grachten - maar hier laat het zien een heuse stad te zijn. De gedurfde architectuur van de kantoren en woningen is een verademing. Eindelijk durft de hoofdstad de grote rivaal uit te dagen. Want voorlopig telt Nederland maar één echte stad en dat is Rotterdam.
Opeens treft de weerkaatsing van tientallen zonnen mijn oog.

( wordt vervolgd )
Thomas van der Steen

donderdag 25 juni 2015

Die Unvollendete

      
 1216BZ Unvollendete

  Die Unvollendete



Krrrraak, rrrrr, krak, als mijn ketting 3 of 4 tandjes overslaat doet mijn hart dat ook. De angst voor fietspech zit diep, heel diep. Mijn krantenwijk bracht mij op jonge leeftijd geld voor LP’s, bioscoopkaartjes en een ijzeren discipline om daadwerkelijk op te staan als de wekker ging. Het gevoel de wereld voor jezelf te hebben was ook fenomenaal. Maar tegenwind en neerslag, in welke vorm dan ook, domineren mijn herinnering. De vrees voor lekke banden of aflopende kettingen sluimert maar ontwaakt bij het minste of geringste.



Langs de Linge heb ik al vaker gefietst. Maar de rivier is lang, een van de langste van Nederland. De beoogde route van vandaag begint in Leerdam en gaat stroomopwaarts naar Landgoed Mariënwaerdt. Daar zal ik met het veer de rivier oversteken om langs de zuidkant weer terug te fietsen naar Leerdam. Daarna nog langs de scheve toren van Acquoy en Fort Asperen. Bij dat fort is net de tentoonstelling 'Gimme Shelter- forten en ficties in Laagland' geopend. Ik ben wel benieuwd naar de roze JSF die de posters siert.

In Leerdam is het markt en stervensdruk. Als ik buiten het centrum een dijkje bestijg hoor ik de 'krak' voor het eerst. Mijn ogen glijden over mijn kettingkast maar er is niks te zien, die zit potdicht. Ach negeren, incident. Aan de andere kant van het dijkje strekt de polder zich uit, groen en leeg. In een lange, rechte lijn loopt de weg naar het oosten. Als ik schakel kraakt het onheilspellend dus besluit ik in één versnelling te koersen. Bij de afslag naar Beesd stap ik af om toch eens te kijken of ik het euvel kan verhelpen. Nee dus. Op het kruispunt staat een boerderij te koop. Al heel lang, het te koop-bord is bemost en hangt scheef. Ook de dakpannen, luiken en voordeur hangen uit het lood.

Langs de Linge, hier een stroompje, rijd ik Beesd binnen. De Kerkstraat is idyllisch. Laatst schreef ik dat de Maliebaan de mooiste straat van Nederland is maar ik neem mijn woorden terug. De zilverkleurige klinkers glanzen in de zon, de leilinden aan beide zijden van de straat kunnen de fraaie gevels van de dorpshuizen goddank niet helemaal afdekken. De bomen begeleiden me tot een houten bankje dat over de rivier uitkijkt. Als ik de kids met hun skateboards en mobieltjes wegdenk waan ik me in de 19e eeuw.
De vrijdag erna leer ik van het geschiedenisprogramma De IJzeren Eeuw dat Abraham Kuyper hier in 1863 predikant werd. Opgeleid tot vrijzinnig dominee veranderde hij hier in een orthodoxe predikant. ‘Abraham de geweldige’ stichtte de eerste politieke partij van Nederland ( ARP ), een krant en de Vrije Universiteit, was Kamerlid en later minister-president.

Als ik het dorp verlaat - krak - zie ik op het grasveld van het laatste huis een wagenwiel op een paal. Twee klapwiekende ooievaars bekommeren zich om hun grijs, pluizig jong. De vader zweeft naar de sloot waar ik langsfiets. Als een reiger posteert hij zich op de wal; geen kikker is nog veilig. Omdat het gekraak aanhoudt en heviger wordt besluit ik de tocht af te blazen. Ik kan hier naar de overkant en fiets over de zuidoever terug naar Leerdam. Tussen de dorpen Enspijk, Rumpt - krak - en Gellicum fiets ik door overdadig groen. Af en toe piept een dijkhuisje tussen de struiken en bomen. Het is zo dichtbegroeid dat ik de Linge af en - krak - toe niet eens zie. Gelukkig, daar steken de schoorstenen van de glasfabriek al………..

Thomas van der Steen

woensdag 3 juni 2015

Utrecht mon amour

       
                  Utrecht mon amour

Op 4 juli start de Tour de France in Utrecht met een individuele tijdrit van 13,7 kilometer. Voor de liefhebber, en dat ben ik, een uitgelezen kans om de coureurs, met gepaste verafgoding, te bewonderen. Utrecht ligt hemelsbreed 15 kilometer van mijn huis, zo dichtbij waren ze nog nooit. In 2010 was de start van de Ronde van Italië in Amsterdam en de Tourstart in Rotterdam. Bradley Wiggins, winnaar in Amsterdam, en Fabian Cancellara, de snelste in Rotterdam, fietsten bijna over mijn schoenpunten.
Ter voorbereiding van het spektakel in Utrecht ging ik samen met mijn wielermaatje naar De Muur on Tour. Een theatervoorstelling over wielrennen van Mart Smeets, Joost Prinsen, Steven Rooks, Blaudzun, Peter Winnen en Jeroen Wielaert. Ik ging ook nog naar het Spoorwegmuseum voor de tentoonstelling ‘Parijs is nog ver’. Ik ben terdege voorbereid.
Maar op 4 juli ben ik niet in Utrecht maar in Woolloomoolloo, Australië. Verder weg dan dat kan niet of je moet de ruimte in.

Cinq... quatre... trois...deux...un, en ik trek mezelf in gang. De tijdrit begint voor Holland Casino, rechts sportvelden, links een desolaat parkeerterrein. Als ik er dan niet bij kan zijn fiets ik die tijdrit zelf wel. Na een kilometer op de grote rotonde links, daarna de brug over. Als ik de Vondellaan bereik is het oppassen geblazen, het stikt hier van de studenten. Waarom zitten jongvolwassenen tegenwoordig nooit meer in een bedompt lokaal? Ik zie ze alleen maar groepsgewijs naar een AH to go slenteren om daarna schransend en Red Bull slurpend weerom te keren.
De weg buigt naar rechts en volgt het spoor. De watertoren van de wijk Hoograven zal een mooi decor vormen als de renners voorbijflitsen. Nu scherp naar links onder het spoor door en dan over de Albatrosbrug rechts de Venuslaan in. Die loopt langs de Kromme Rijn, hier wordt het mooi. Maar de weg buigt af van het riviertje en stevent recht op Stadion Galgenwaard af. Linksom het stadion de Weg tot de Wetenschap op. Ah, daar is de Kromme Rijn weer. Als ik onder de A27 fiets ben ik even in academisch Utrecht. Snel verlaat ik via de Archimedeslaan de Uithof.

Dan rijd ik over de Waterlinieweg. Die ligt ingeklemd tussen een begraafplaats en het prachtige Park Bloeyendael. De wielrenners gaan hier niets van zien, die zien alleen maar het beton dat onder ze doorglijdt. Bij de rotonde linksaf om de eindeloze Biltstraat op te rijden. Na de rust van de laatste paar kilometer is het hier weer uitkijken, de Biltstraat is een winkelstraat. Bij de Kruisstraat linksaf om langs de Maliesingel te fietsen. Aan de overkant ligt de binnenstad en de monumentale panden, overwoekerd door groen, zien er weergaloos uit. Maar het wit van de koepel van sterrenwacht Sonnenborgh dat scherp afsteekt tegen het lover geeft het mooiste plaatje.
De laatste kilometers van de route zijn ongeveer dezelfde als die van het begin. Het laatste stuk gaat recht op de twee zilveren torens van de Rabobank af. De finish van de individuele tijdrit ligt aan de voeten van die hoge torens, vermoedelijk een deal uit het verleden.

Dat Utrecht de Tour mag ontvangen is een groot succes voor de stad. De hele wereld kijkt naar de schoonheid van je stad en de hotels puilen uit. Maar juist op de eerste dag, nota bene een tijdrit, fietsen ze niet onder de Dom door, denderen niet over de grachten en doen ook al niet de mooiste straat van Nederland aan, de Maliebaan.
De volgende dag vertrekken de renners naar Neeltje Jans en rijden dan onder, over en langs bovenstaande plekken maar dat is om 1 uur ‘s middags en die beelden halen de avondjournaals van Peking, New York of Sydney niet.

Ach, ik ben er toch niet, kan mij het schelen. Ik tip Tom Dumoulin, een Nederlander, als winnaar. En dat zou betekenen dat er weer eens een landgenoot in het geel gaat rijden. Dat gebeurde voor het laatst in Luxemburg in 1989 ( Erik Breukink, precies 1 dag ) en daar was ik dan weer wél bij.

Thomas van der Steen

woensdag 20 mei 2015



                   
Het cynisme voorbij


De laatste tonen van de Last Post sterven weg. Samen met mijn dochter sta ik in het Rosarium van Hilversum. In de rozentuin van ons geboortedorp worden de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdacht. Alle aanwezigen maken zich op voor twee minuten stilte. Ieder jaar lijkt het drukker te worden.

Sinds Pieter Broertjes, de oud-hoofdredacteur van de Volkskrant, onze burgemeester is wordt er serieus werk gemaakt van de dodenherdenking. Voorafgaand aan de twee minuten stilte is er de Bill Minco-lezing, vernoemd naar een van de plaatselijke verzetsstrijders. Twee jaar geleden sprak Ad van Liempt, vorig jaar Jan Brokken. In 2014 droeg Remco Campert het gedicht ‘De achttien dooden’ van zijn vader Jan voor. Dit jaar had de burgervader Arnon Grunberg uit zijn onmetelijke netwerk gevist.
Ik lees zijn ‘Voetnoten’ in de Volkskrant iedere dag. Vaak erger ik me aan zijn grenzeloze cynisme. Of het nou gaat over de bankencrisis, Syrië, bootvluchtelingen, Europa of verkrachtingen in India, het is volgens hem alleen maar toe te schrijven aan overlevingsdrang of geldelijk gewin. Alle filosofen uit de historie haalt hij aan om te benadrukken dat geweten of moraal ons vreemd is. Juist daarom zat ik op het puntje van mijn stoel om zijn visie op de inktzwarte periode ‘40-’45 aan te horen.
Theater Gooiland is tot de laatste plek bezet. Het geroezemoes verstomt als de burgemeester, getooid met ambtsketen, de zaal betreedt. Als ik de ketting zie moet ik aan Swiebertje denken, het is een potsierlijk gezicht. Hij betreedt het podium en vertelt over de Hilversumse verzetshelden. De straten uit mijn jeugd dragen hun namen.

Daarna gaat Arnon Grunberg achter het katheder staan. Elk cynisme wat ik van hem gewend ben is verdampt. De kern van zijn lezing gaat over de memoires van zijn onlangs overleden moeder Hannelore. Tijdens de oorlog is zij kleuterleidster in Theresienstadt en ontfermt zich over de in Westerbork geboren Karchlen Weisz. De driejarige kleuter vertrouwt niemand en weigert zijn jasje uit te doen als het warm is. Zij schrijft: ‘We hadden al onze overredingskracht nodig om hem te overtuigen dat het jasje wel veilig was. Hij keek ons dan treurig aan met zijn prachtige, amandelvormige donkerbruine ogen en geloofde ons toch niet.’
’Datum en plaats waar Karchlen is vermoord zijn mij niet bekend.’

Ondanks het feit dat ik geroerd ben door de woorden schiet het begrip ‘move the product’ me te binnen. Martin Bril, handelsreiziger in woorden, gebruikte deze term om duidelijk te maken dat er boekjes verkocht moesten worden. Overmorgen liggen de memoires van Hannelore in de winkels.
Of ben ik nu te cynisch?

Halverwege de twee minuten stilte volg ik een kwetterende jonge merel. Zijn onwennige en hoekige vlucht eindigt naast zijn moeder in een boom in het Rosarium. Hun gesnater snijdt door de stilte.
‘Mama, mama, er staan allemaal recht-oppers in onze tuin! En ze zijn allemaal stil.’
‘Ja lieverd, een oude wijze uil heeft eens aan opa verteld dat ze nu aan ellende van lang geleden denken. Toen maakten recht-oppers andere recht-oppers dood met vieze lucht.’
‘Maar mama, papa vertelde me dat ze datzelfde nu doen met de vliegers die jullie ganzen noemen, dat is toch niet eerlijk?’
‘Ach kind, dat is juist goed. Ganzen zijn anders. Die horen hier niet, deugen niet en vreten alles op wat van ons is.’

Na het Wilhelmus gaat ieder weer zijns weegs.

Thomas van der Steen

donderdag 23 april 2015

10 april 2015:bloesjesdag

             

                                  1213BZ OVfiets



               10 april 2015:bloesjesdag!

En dus geen rokjesdag, dat is maar nieuwigheid. Bloesjesdag werd voor het eerst gebruikt in de jaren zestig door Piet Grijs, rokjesdag pas in 1994. Maar bedenker Martin Bril werd zo populair dat zijn term norm is geworden. In de aanloop naar bovenstaande vrijdag, om nog maar te zwijgen van de dag zelf, werden we doodgegooid met het begrip rokjesdag. Het bleef niet beperkt tot het weerbericht, aan elke talkshow-tafel ging het erover. Het ‘olala’-onderwerp werd besproken alsof we nog in de 19e eeuw leefden.

Die dag, bloesjesdag dus, komt maar langzaam op stoom. Als ik het plein voor het station van Nijmegen op loop is de kou nog niet uit de lucht. Ik haal mijn OV-fiets voor die dag uit de stalling en rijd langs het Maas-Waal-kanaal de stad uit. De buitenwijken voeren me naar de Heilig Landstichting. Het Bijbelmuseum laat ik links liggen, de natuur lonkt. Dit gebied heet het Rijk van Nijmegen, het landschap golft tussen Maas en Waal. Als ik van Berg en Dal richting Groesbeek koers heet de weg dan ook Zevenheuvelenweg. Aan deze weg moet ook Groesbeek Canadian War Cemetery liggen. Dit parcours wordt als slopend ervaren door wandelaars en fietsers. Thuis staat mijn fiets met 8 versnellingen, dit geel-blauwe karretje heeft er precies 1. De zon is nu goed warm en bezweet geniet ik van het uitzicht.
Op de hoogste top staat een villa met een onmetelijke tuin. Achter het hek staan een paar jonge reeën te grazen. Als ik in Groesbeek aankom heb ik de Canadese begraafplaats nog niet gezien.

Lunchtijd nadert, Duitsland ook dus besluit ik in Kranenburg te eten. Daar maar even over de begraafplaats gelopen, de kerk zelf is zo gesloten als een kluis. De lunch in deze katholieke gemeente bestaat op vrijdag bij Schnellrestaurant Peters vanzelfsprekend uit vis, een gefrituurde.
In het Reichswald, de grens schampend, is het aanmerkelijk koeler. Als ik het bos verlaat overschrijd ik twee grenzen tegelijk: ik ben niet alleen weer in Nederland maar ook nog in Limburg, heel even. Terug in Groesbeek bezoek ik het Nationale Bevrijdingsmuseum. Veel aandacht voor Operatie Market Garden, die zich hier in de buurt afspeelde. Maar gelukkig ook veel foto’s over de bevrijding; je kan me geen groter plezier doen met een foto van goedlachse Hollandse meiden ( met officierspet ) op de motorkap van een Jeep. Uit de speakers klinkt ‘Trees heeft een Canadees’. In een koepel hangen als eerbetoon alle wapenschilden van de regimenten die Nederland bevrijd hebben. Daar valt me weer op dat ook Poolse soldaten hun leven hebben gewaagd, of zelfs gegeven, aan de bevrijding van Nederland.

Als ik weer op de fiets stap speelt ‘Trees heeft een Canadees’ nog door mijn hoofd. Ik bedenk dat hun ereveld niet ver kan zijn. Ik vraag aan een dame met hond of zij het weet. ‘Tis hier rechts de weg op, de hoogste bult rechts en pas op, tis steil hoor.’ Ik sta weer aan het begin van de Zevenheuvelenweg. Hoe kan ik 2617 kruisen gemist hebben? Als ik puffend en hijgend de begraafplaats bereik zie ik de reeën grazen aan de overkant van de weg. Verblind door de onschuld van de Bambi’s miste ik de versteende realiteit. Het gras is kort en groen, de kruisen spierwit en de Maple Leaf Flag vuurrood.

Uitbollend bereik ik aan het eind van de middag Nijmegen. Scholieren fietsen in lange slierten dezelfde route. Als we langs het Radboud en een ROC gaan wordt de stoet fietsers dikker en langer. Bij het station voegt zich ook nog het personeel van de leeggestroomde kantoren bij de massa. Geen rokje te bekennen trouwens. Wel veel bloesjes.

Thomas van der Steen


donderdag 9 april 2015

Echte kerels zuigen niet, ze drinken


       

Echte kerels zuigen niet, ze drinken

Miguel Indurain kon in juli 1996 de Tour de France winnen. Dat zou voor hem de 6e keer zijn, een absoluut record. Maar tijdens een beklimming in de Alpen miste hij een etenszakje. Vier kilometer voor de top vloeide alle kracht uit zijn benen en stond ‘geparkeerd’. Miguel verloor een minuut per kilometer en daardoor de Tour. De Fransen noemen dat een fringale, de Vlamingen zeggen hongerklop.
Diabetici hangt dit fenomeen iedere dag boven het hoofd. De wankele balans tussen glucose en insuline kan verstoord worden door onverwachte fysieke inspanningen. Maar ook mentale zorg kan een zogenaamde hypoglykemie veroorzaken. Een echtelijke twist, ruzie met een recalcitrante puber of bonje met een onrechtvaardige leidinggevende kan tot een verontrustend laag bloedsuiker leiden. Ook ‘gezonde’ mensen kennen het hypo-gevoel uit hun jeugd. Dat je na een wilde dag in het zwembad trillend een dennenkoek weg bunkert en maar aan één ding denkt: nog een dennenkoek. Suikerpatiënten kunnen in die situatie door een levensbedreigende ondergrens zakken  Dat is de reden dat ik - ik bén diabeet - altijd druivensuiker bij me draag als ik ga fietsen.

Na een bezoek aan Amsterdam besluit ik naar huis in Hilversum te fietsen. Ik heb de stad kriskras doorkruist en al de nodige kilometers afgelegd. Maar de net genoten overvloedige lunch stelt me gerust; genoeg brandstof in mijn lijf. Maar het eerste obstakel is de Nesciobrug. Die overspant het Amsterdam-Rijnkanaal, hierover kunnen lopers en fietsers van IJburg naar de stad. De helling naar boven is steil, heel steil. Afstappen is geen optie, je bent een kerel of niet. Als ik boven ben stop ik wel. Puffend en hijgend realiseer ik me dat dit dezelfde plek is waar Monic Hendrickx in Penoza haar eerste afspraak met de onderwereld had. Hoog boven het kanaal voel ik dat de wind aanwakkert en ook nog uit de verkeerde richting. Aan de overkant draai ik de brede betonnen strook op die langs het kanaal door het Diemerpark loopt. Nu ik tegen de wind in fiets merk ik pas hoe sterk die is. Om me zo klein mogelijk te maken lig ik plat over het stuur. De bomen aan de overkant van het kanaal ruisen. Ik smijt met energie en maak me zorgen. Mijn laatste vier tabletjes druivensuiker eet ik op. Na elke afgelegde kilometer moet ik een versnelling terug tot de laagst mogelijke: stand naaimachine. Als ik opkijk zie ik de centrale van Nuon. Daarachter ligt Maxis en een Burger King. Verbeten staar ik naar het onder me doorglijdende beton.

Uitgewoond en met knikkende knieën loop ik de hamburgertent binnen. Het is leeg op een tafeltje met vier jonge mannen na. Verveeld leunt een medewerkster tegen de balie. Ik vraag om een grote cola, een echte. Als Liberty-Grace, dat staat op haar naambordje, de beker neerzet gris ik ‘m uit haar handen, trek de deksel eraf en klok gulzig de vloeibare suiker naar binnen. ‘Ik heb er een rietje naast gelegd hoor’, zegt de Surinaamse. ‘Dat vind ik onmannelijk’, ik ben weer bij mijn positieven. Liberty-Grace schiet in de lach en taxeert of ik serieus ben. Ik bestel er nog een hamburger bij. Samen staren we naar het ijzeren talud waar de hamburger straks vanaf zal glijden.
De stoerste van de vier mannen, Clifton volgens zijn vrienden, staat op. Hij is groot, zwart, kaal en vanonder zijn witte T-shirt kringelt een getatoeëerde slang tevoorschijn. Zijn lichaam is duidelijk geboetseerd in de sportschool, zijn glimmende baseball-jasje is eigenlijk te klein voor al dat spiergeweld. ‘Hé chickie, gaan we vanavond naar Club Air?’, vraagt hij brutaal. In afwachting van haar antwoord lurkt hij - via een rietje - van zijn drankje. ‘Nee yongu’boi, ik heb al een date…...met een man.’ Tegelijk met de hamburger krijg ik een knipoog. Na 10 minuten verlaat ik volledig gelaafd het fastfoodrestaurant en stap manhaftig op mijn fiets voor het laatste traject. Brandstof zat.

Thomas van der Steen