donderdag 19 december 2013

Urlaub auf Rügen

       




Seebrücke Sellin



Jeder soll seinen Urlaub auf Rügen verbringen ( 1 )





Ooit zag ik een documentaire over KdF ( Kraft durch Freude ): Hitlers reisbureau. Ik zag knokige en vooral witte Duitsers, onwennig vakantie vierend in vooroorlogs en zonnig Italië. Ook zag ik een immens cruiseschip afmeren in de haven van Madeira. De Wilhelm Gustloff, de drijvende trots van Nazi-Duitsland eindigde begin 1945 op de bodem van de zee, getorpedeerd door een Russische onderzeeër. De 9000 oorlogsvluchtelingen - voornamelijk vrouwen en kinderen - verdronken allemaal: ‘s werelds grootste scheepsramp. Maar het eigenaardigste vond ik wel het Seebad Prora-project op het eiland Rügen. Daar wilde de dictator zijn vlijtigste arbeiders vakantie laten vieren en dat met zijn 20.000-en tegelijk. Tot op de dag van vandaag is ‘der Koloss von Prora’, het langste gebouw ter wereld. Daar wilde ik nou weleens langsfietsen, langs een hotel van 4,5 kilometer!


Vanuit mijn FEWO ( ferienwohnung, sorry, Duitsers hebben zo hun eigenaardigheden ) is het 2 minuten lopen naar de fietsverhuurder. Voor een luttele 6 euro heb ik voor de hele dag een degelijk karretje tot mijn beschikking. Ik probeer zoveel mogelijk over rustige fietspaden te rijden. Maar de infrastructuur voor rijwielers laat te wensen over. Aan het begin van de trip is het hemels: kleine dorpjes met schattige kerkjes en dito begraafplaatsen, glooiende velden met paars bloeiende klaver en landelijke rust. Maar om aan de kust te komen moet ik over de zogenaamde B196, de belangrijkste verkeersader van het eiland. De weg is totaal niet berekend op fietsers en de automobilisten nog minder. Ze rijden te hard en te dicht langs me.


Bij Sellin kan ik gelukkig van de Bundesstrasse af, de Wilhelmsallee op. Een brede weg met aan weerszijden prachtige huizen met witgeschilderd houtsnijwerk. Ze hebben allemaal een naam, van Villa Annika tot Villa Zoë.
Bij zee gekomen stap ik verbaasd af. In de diepte ligt het strand met honderden voor de Oostzee zo specifieke strandstoelen. Een ellenlange pier strekt zich tot ver in de zee. De strandcultuur van de Duitse Oostzee in één beeld gevangen.
Het witte gebouw dat dwars op de pier staat ziet er uit als een bruidstaart. Ongetwijfeld kitsch maar dan wel authentieke kitsch. Om er te komen moet je een lange trap af. Maar links van de trap is een lift. Het wordt almaar mooier, een houten lift, eigenlijk een cabine op een tandrad, uit 1901.



Tijdens de afdaling heb ik een meesterlijk uitzicht over de zee. Hier een stralende zon, in de verte krijtrotsen, hun wit bedreigd door duistere onweerswolken. Als ik de pier oploop begint het te spetteren. In het restaurant eet ik mijn lunch, ‘currywurst mit pommes’, Duits cultureel erfgoed. De pier en zijn restaurant zijn van eind 19e eeuw maar door ijsgang vernietigd in 1942. Na ‘die Wende’ weer in originele staat gebracht. Na het eten loop ik naar het einde van de 500 meter lange pier. Daar kun je in een duikklok samen met 20 anderen tot op de bodem van de zee zinken. Claustrofobie speelt al op als ik een duikbril op heb dus deze excursie sla ik maar over.


Als ik weer bij mijn fiets ben begint het echt te regenen. De wolken drijven boven zee en maar een klein stukje landinwaarts. Om Prora te bereiken moet ik eigenlijk langs de kust noordwaarts. Door het bos is om, maar droog. Ik moet afgaan op mijn richtingsgevoel. Langs de kleine bospaadjes geen bord, pijl of paddenstoel te bekennen. Mensen kom ik, op een hippiestelletje na, überhaupt niet tegen. Als ik het bos verlaat stel ik opgelucht vast dat ik in Binz ben. Net als Sellin een echte badplaats maar veel moderner. Het pas gerestaureerde Kurhaus is roomwit met baksteenrode daken. Langs het strand loopt een promenade met winkeltjes, hotels en weer veel van die klassieke witte villa’s. Er wordt gewandeld, gekuierd, geslenterd maar vooral geflaneerd. Het is een raadsel wat zoveel Duitsers aan onze kust zoeken: hier is veel meer allure.
Als ik Binz verlaat fiets ik op de Proraerstrasse. Mijn doel, dat krankzinnige, reusachtige bouwwerk kan niet ver meer zijn.
Thomas van der Steen




donderdag 5 december 2013

Vélo Tout Terrain? Non Merci!

         

                    Vélo Tout Terrain? Non merci!

Zolang ik leef struikelen weerrecords over elkaar. Mijn laatste verjaardag was het weer raak: de warmste 22 oktober ooit gemeten. Juist naar aanleiding van dat heuglijke feit - de verjaardag, het record was bijvangst - waren mijn vrouw en ik onderweg naar de Ardennen. Een arrangement beloofde ons een wandelkaart, gastronomisch diner, dromerige overnachting, ontbijtbuffet én de beschikking over twee fietsen. De afgelopen 56 jaar heb ik wel slechtere verjaardagen gekend, in ieder geval koudere.

Die dinsdagochtend rijden we tegen de zon in naar het zuiden. Ter hoogte van het zieltogende Maastricht-Aachen Airport verlaten we de A2. Over kleine wegen slingeren we op en af door Zuid-Limburg. Dat die provincie bij Nederland hoort is een historische maar vooral geologische dwaling.
Ulestraten, Berg en Terblijt, Cadier en Keer, Wahlwiller en Slenaken, de dorpen zien eruit zoals ze klinken. In Margraten rijden we langs de Amerikaanse militaire begraafplaats. Jaren geleden was ik er met mijn zoon. Mijn drammerige verhalen over oorlog en vrede heeft hij tijdens zijn jeugd lijdzaam aangehoord. Toen we oog in oog stonden met 8301 spierwitte kruisen, scherp afstekend tegen het onberispelijk gemaaide gras, stamelde hij; ‘tjesus pap, wat veel!’

In de Voerstreek lunchen we bij Taverne Aubeloise: vol-au-vent met, allicht, frieten. De pasteitjes worden geserveerd op het terras. Het is eind oktober en eten in onze T-shirts: ‘A Wallonian Summer’.
Als we bij het hotel aankomen vouwt de boomlange eigenaar zich onder zijn bureau vandaan. Behalve lang is hij ook nederig, op het serviele af. Hij plooit zijn lichaam bij de begroeting als ware wij het Belgische koningspaar zelve. Zijn vrouw brengt ons naar kamer 19. Zij is blijkbaar de yang van het echtpaar. Haar botte en norse zwijgzaamheid eindigt met één woord - ‘voilà’ - als ze de deur van onze kamer openzwaait.

Van de beloofde wandelkaart kiezen we voor de route die onmiddellijk voor ons hotel begint. Het steile en met keien bezaaide pad voert ons door een bos naar boven. Daar volgt de beloning voor deze zware klim. Voor ons trillende silhouetten van grazende koeien. Als we omdraaien ligt meandert de Ourthe door haar herfstkleurige vallei. Aan onze voeten wemelen paddenstoelen in ontelbare soorten. Boven ons die altijd maar strakblauwe hemel.
Gedurende de 3 uur durende wandeling komen we twee mensen tegen. Een Nederlands echtpaar, zij bellend met een collega. Haar schrille stem geselt haar mobiel en onze oren. Haar man groet ons met een besmuikt ‘bonjour’. Na ons ‘ja, ook goeiemiddag’, kijkt hij betrapt naar de grond.
De straffe tocht eindigt met een scherpe afdaling op het plein van La Roche-en-Ardenne. Vanwege de herfstvakantie is het er onwerkelijk druk. Motorrijders, kajakkers, mountainbikers, klimmers, abseilers, wielrenners, kanoërs, speleologen en vissers bezetten de terrassen. Met moeite vinden we twee lege stoelen. Blond schuimend bier gaat rond terwijl de namiddagzon haar laatste stralen over het dorpsplein strijkt.

De volgende ochtend kijk ik hoopvol door de ramen. Ons diner werd de avond ervoor begeleid door donder, bliksem en een niet aflatende wolkbreuk. Maar nu is het droog. Bij het ontbijt knikt mijn vrouw in de richting van de hoteltuin. “Daar staan onze fietsen al, die rooie is voor mij, dan mag jij op de blauwe.”  De fietsen zijn mountainbikes, hier VTT’s geheten: fiets geschikt voor elk terrein. Wij noemen mountainbikers oneerbiedig ‘snuivers’. Als zo’n groepje mannen ons passeert op onze boswandelingen snuiven ze door hun wijd opengesperde neusgaten als een span briesende paarden.

Achter het hotel begint een bewegwijzerd rondje naar Cielle. In het begin rijden we langs de Ourthe. Door de regen van vannacht kolkt de rivier onstuimig. We komen langs een reeks campings met eindeloze rijen verlaten mobilhomes. Voor camping Pouhou staat een bord met een geruststellende leus: ‘enige camping langs de Ourthe die nog nooit overstroomd is’.
Het dennenbos rechts druipt, kraakt en dampt van het overvloedige vocht. Het pad peddelt makkelijk weg. Maar opeens is de pret over. De weg draait scherp naar rechts en een ruig bospad doemt op. De hoosbui heeft hier duidelijk zijn sporen nagelaten. De weg is drassig en loopt steil omhoog. Ik schakel terug en zie mijn ketting wild dansen naar het goede tandwiel. Ik zet aan om het hoogteverschil aan te vallen. En schakel 50 meter weer terug, nog eens en nog eens. Maar ik heb de laagste versnelling bereikt en zelfs begonnen aan het door ons zo verfoeide snuiven. Ik zet mijn voeten aan de grond voor ik omval en kijk achterom. Geen glimp van mijn vrouw. Verstandig als zij is heeft zij de oneerlijke strijd eerder opgegeven. Er rest mij niets dan met de fiets aan de hand te wachten en verder samen op te lopen. We stijgen naar het gehucht Cielle, een paar huizen en een uit de mist priemende kerktoren.
Vanaf daar is het dalen terug naar ons hotel. Maar de afzink is ook al niks. Het gaat gevaarlijk bergafwaarts over een geaccidenteerd pad. De trillingen van het stuur terroriseren de muizen van mijn handen. En die ketting die almaar blijft dartelen bezorgt me buikpijn. Als de derailleur faalt acht ik mezelf kansloos bij het herstellen. Heelhuids bereiken we de provinciale weg die naar het hotel voert. Opgelucht leveren we de VTT’s in. Ach, ervaren dat iets helemaal niks voor je is beschouw ik als een zegen.
In het hotel schalt uit de radio van de schoonmaaksters ‘Formidable’ van Stromae. Het treurige lied van de nieuwe Brel is een verlaat verjaardagscadeau.



Thomas van der Steen


zondag 10 november 2013

Taverne du Passage

          


Taverne du Passage


Omdat we maar vierenhalf uur hoeven te reizen is er alle tijd. Bijvoorbeeld om halverwege, in Brussel, te gaan lunchen. Zaterdag 18 augustus gaan Belinda en ik nog een weekje weg. Voor het eerst een kinderloze vakantieweek, onwerkelijk. Het is de eerste tropische dag van 2012 in West Europa en meteen een beste, 34 graden!
Eén van de dingen waar je B. ‘s nachts voor kunt wakker maken is een garnalenkroket. Thuis had ik al een keus gemaakt. Het lijkt wel of internet speciaal voor mij is uitgevonden. In Taverne du Passage in de Galerie de la Reine serveren ze al meer dan een eeuw die kroketten. Aldaar zou ik dan nog kunnen kiezen uit Filet Américaine of mosselen. Precies om twaalf uur rijden we de hoofdstad van België binnen en 23 minuten later zitten we aan tafel.

De Koninklijke galerijen zijn een bezoek waard. Er zijn er drie: Roi, Reine, Prince en als je van luxe winkels houdt ben je hier spekkoper. Met zijn drieën zijn ze 230 meter lang en 8 meter hoog. Die hoge glazen koepels geven de galerijen hun speciale allure. Onder de koepels de ene exclusieve bonbonwinkel na de andere. Wij kennen dan Leonidas maar je moet eens een Neuhaus of Godiva binnengaan. De verkoopsters dragen witte handschoenen om jouw chocoladekeuze in een zakje te doen. De handelswaar wordt behandeld als waren het diamanten en 
zijn vergelijkbaar duur.
We gaan aan een tafeltje zitten en de traditioneel geklede ober begroet ons hoffelijk en overhandigt de kaart. Brussel is officieel tweetalig maar daar merk je niks van. Iedereen spreekt Frans. We besluiten ieder een garnalenkroket te nemen als vooraf. Daarna neemt B. salade de magret de canard - nog iets waar je haar altijd voor kunt wekken - en ik mijn begeerde filet américaine met friet. Kwart karaf Muscadet erbij, helemaal af. Twee uur van huis, andere wereld, andere tijd. Door de onafzienbare stroom toeristen die langs ons tafeltje loopt blijven we in de 21e eeuw. Zoveel Aziaten heb ik van mijn leven nog niet gezien. Ongetwijfeld veel Chinezen en Japanners die Europa doen. Voorafgegaan door de gids met een vlaggetje, parasolletje of een zakdoek in haar opgestoken hand. Ik zag ook een groep Amerikanen voorbijkomen met koptelefoontjes op de oren. Hun gids sprak haar tekst in een microfoontje.

Na de espresso lopen we door de befaamde, of beruchte zo je wil,  Beenhouwersstraat met zijn 100 restaurants.
De Grote Markt is overbevolkt door de toeristen en overbelicht door de helse zon. Als extra attractie is er het jaarlijkse Tapis de Fleurs midden op het plein. Bloemen kleurrijk gerangschikt op een gebied zo groot als een voetbalveld. We hebben het Stadhuis vaker bewonderd maar de honderden beelden aan de gevels blijven indruk maken.
We keren terug naar parkeergarage de Munt waar de BMW staat. De Munt is een statig operagebouw met een groot plein ervoor. Daar is juist een demonstratie gaande. Onder de blikkerende zon demonstreren Afrikanen tegen het verbale en lichamelijke geweld dat hen wordt aangedaan. In een lange rij lopen Burundezen, Congolezen en Rwandezen hun ongenoegen te scanderen in krachtige leuzen.
Met de auto de stad verlatend blijkt de grandeur van Brussel. Enorm brede boulevards met majestueuze gebouwen waar of een ministerie, consulaat of bank is gevestigd. Hoge vergulde hekken die toegang bieden tot immense stadsparken. Alle hoofdsteden van Europa en ook die daarbuiten zien er zo uit. Amsterdam niet, dat is meer een openluchtmuseum. Den Haag heeft het een klein beetje maar daar wordt aan gewerkt.
De baan van Brussel naar Luxemburg is lang, saai maar snel. Het is de eerste keer dat we met de nieuwe BMW serieus op pad zijn maar hij ‘cruist’ bekoorlijk. Dit model is sinds zijn verschijnen  ( 1996 ) altijd mijn droomauto geweest en nu rijd ik erin! Een andere droom - op vakantie zijn met de auto en dat aan de buitenkant niet kunnen zien - komt ook al uit. De ruimte is zo oneindig dat alle bagage onzichtbaar vervoerd kan worden. Als je je dromen maar niet te ambitieus maakt word je niet altijd door ze bedrogen.
Na 150 km verlaten we de A4 en moeten nog 45 km over provinciale wegen naar ons dorp. We rijden door de uitlopers van de Ardennen en hoeves, dorpjes, boerderijen, weilanden en heuvels volgen elkaar op. De grensovergang van België naar Frankrijk is zo goed als niet bestaand. We komen in de zinderende namiddag aan in Bièvres, het blijkt een gehucht. Toch alweer 2 Nederlandse kentekens, wij zijn de derde. Een heel huis voor met zijn tweeën, zalig, met krakende houten vloeren op de koop toe. Snel doen we wat boodschappen en drinken een roséetje op ons terras. Tegen achten eten we stokbrood, zoute boter, paté, crudités, ham en camembert als een boerenechtpaar aan de keukentafel. Alles wat we eten kun je ook bij AH in Nederland krijgen maar dit smaakt, waarschijnlijk door de ons omringende lucht, écht Frans. Koffie en een korte avondwandeling. We stuiten meteen op het dorpskerkhof, de doden zijn nooit ver. Een klein vierkant begraafplaatsje, drukbezet door voornamelijk oude graven. Niet zo gek, er wonen nu nog maar 67 mensen. Op de zijkant van een marmeren familiegraf staan 3 namen gebeiteld:
Benoît 2 mois
Lucien 1 an
en weer Benoît 1 jour
De familie Zimmermann heeft veel leed gekend.
Aan ‘t eind een monument voor de 8 jongens die stierven tijdens WO1. In 1914 telde dit gehucht 152 inwoners, acht daarvan, jonge mannen in de kracht van hun leven, keerden niet terug uit de oorlog. Een bloedoffer dat wij ons honderd jaar later niet meer kunnen voorstellen.
We lezen, drinken de rosé op en gaan naar boven. Het licht gaat uit en het is donker, pikkedonker. We horen een hond nog één keer blaffen. Zo heeft de natuur, onze schepper, wie of wat dan ook de nacht bedoeld. Stil en donker.
Thomas van der Steen

donderdag 31 oktober 2013





               De Harp, de Citer, de Luit en een afloper

Deze zaterdagochtend is het precies één week herfst. De hemel kleurt intens lichtblauw. Ik heb een vrije dag dus dat ik ga fietsen staat vast. Wáár ik ga trappen is nog ongewis. Een artikel in het ochtendblad dient onverwacht als de wijzer van een kompas. Het wordt Hoofddorp.



Bij SV Hoofddorp is volop parkeerruimte. De velden zijn groen, de voetballertjes jong, de vlaggen staan strak. Terwijl ik mijn fiets uit de auto trek, kijk ik geanimeerd naar de bekende zaterdagochtendrituelen. De rij-vaders van de bezoekende clubs parkeren hun auto’s. De jochies, en een enkele meid, zeulen hun veel te grote voetbaltassen naar het clubhuis. Hun zaterdag zit geramd.
Ik stap op mijn fiets en ga linksaf de IJweg op. Het eerste huis dat ik zie draagt nummer 1149, een zeldzaamheid in Nederland. Behalve dat deze IJweg dus lang is, is ‘ie ook kaarsrecht. Nadat ik de bebouwde kom van Hoofddorp heb verlaten strekt het typisch Hollands polderlandschap zich voor mij uit. Niet alleen de weg is recht, alles is hier strak. De akkers, loodsen, bomenrijen, boerderijen, tot en met de tuinen zijn ontworpen langs een meetlat.
Inmiddels heb ik Nieuw-Vennep bereikt. Ik verlaat de IJweg en koers naar het centrum van het dorp. Een dorp zoals zoveel in Nederland. Maar de Witte Kerk noopt me tot afstappen. Het godshuis, smetteloos wit, steekt zuiver af tegen de al even maagdelijke, azuurblauwe lucht. Dit kleurencontrast is de opmaat voor vandaag.

De Harp:
Langs de Hoofdvaart fiets ik over de Hoofdweg - tja, consequent tot in de naamgeving - naar het noorden. De Haarlemmermeerpolder wordt via deze Hoofdvaart droog gehouden. Voor me verrijst de Harp, één van de zogenaamde Calatravabruggen. Want over Santiago Calatrava ging dat stuk vanochtend in de krant. Een hedendaagse architect die met zijn scheppingen zijn stempel op de wereld drukt. Zijn creatie in Lissabon, Garo do Oriente, trof mij afgelopen zomer. Het was wit, verbluffend, modern, groots en bevreemdend. Zo ook deze brug ondanks de veel kleinere schaal. Een fijnbesnaarde tuibrug, een bekoorlijke pracht in het groene platteland.

De Citer:

Calatrava, de architect uit Valencia, is voornamelijk bekend van ‘de Stad van Kunst en Wetenschap’ in zijn geboortestad. In een drooggevallen rivierbedding bouwde hij een complex met een operagebouw, planetarium, wetenschapsmuseum en oceanarium.
En nu wordt door de Volkskrant-redacteur van dienst beweerd dat zijn bouwsels veel duurder blijken dan begroot én, ook dat nog, ze roesten. De Citer, het heeft de architect bekoord om een fietsbrug te ontwerpen, loopt parallel met de Hoofdvaart. Even mooi, machtig en smetteloos als de Harp.

De Luit:

Deze brug ligt aan de rand van Hoofddorp en vormt een rotonde. Met de bebouwde kom in mijn rug kijk ik door het fijne raster van de tuien oostwaarts. Daar ligt Schiphol en er is druk vliegverkeer. Ik stap af om de brug beter te bekijken. Om de twee minuten daalt er een vliegtuig. Dat, samen met de brug, geeft het polderlandschap een kosmopolitische aanblik.

De Afloper:

Als ik weer op mijn fiets stap blijkt de achterband zacht. Ik heb een afloper zoals wielrenners dat noemen, een langzaam leeglopende band. Met de kit uit mijn fietstas repareer ik de band, en dat zonder te vloeken. Met de ultrakleine fietspomp pomp ik ‘m weer op. Opeens klinkt een knal en een luide zucht. De veroorzaker van de afloper, een kleine rode plug, blijkt nog in de buitenband. Te repareren valt er nu niets meer, de expeditie is ten einde. Met de fiets aan de hand loop ik terug naar de auto. De wandeling loopt langs de Toolenburg, een aangelegde recreatieplas. Het terras van uitspanning ‘de Lieveling’ ligt in de volle zon. Om me zelf te troosten bestel ik een uitsmijter. In de verte zie ik de wapperende vlaggen van de voetbalclub, de auto is niet ver. Lijdzaam leun ik achterover en lees de zaterdageditie van NRC. In die krant geen letter van kritiek op Calatrava’s bruggen.


donderdag 17 oktober 2013

De Nieuwe Wildernis?





                     De Nieuwe Wildernis



De overweldigende beelden uit de film met die titel over onze eigen Nederlandse natuur werden de afgelopen weken breed uitgemeten in de media. Ze brachten me niet zover dat ik naar de bioscoop ging. Ik wil nou eenmaal zelf op de pauzeknop kunnen drukken en je weet maar nooit wie er naast je komt zitten. De imponerende beelden voerden me wel naar mijn map met ‘uit de krant gescheurde fietsroutes’. Ik viste er ‘Rondje Oostvaardersplassen’ uit.
Ooit, op een knisperende winterdag, was ik al eens met mijn vrouw in dat natuurgebied wezen wandelen. Een totaal mislukte expeditie. De sneeuw was kniehoog en ons schoeisel allesbehalve berekend op de Siberische omstandigheden. Na twintig minuten waren we al weer blauwbekkend terug bij de ingang. Bij gebrek aan tractiecontrole bleef de auto ook nog wielspinnend op zijn parkeerplek staan. Drie hoofdschuddende bezoekers - zij wél met respectabele snowboots - duwden ons weer op weg.

Vandaag hebben alle weermannen met piketdienst me een aangename herfstdag beloofd. Na een nevelige ochtend zou de zon haar best doen.
Iets ten zuiden van Lelystad-Haven start ik mijn fietstocht rond de Nederlandse jungle. De Knardijk - goeie naam - vormt de oostelijke begrenzing van het natuurgebied. De dijk is hoog en je kunt daardoor ver kijken. Wat meteen opvalt is scherpe grens tussen natuur en cultuur. Links van de dijk gemaaid gras met keurige picknickplaatsen. Rechts van de dijk is het talud ook nog tiptop verzorgd. Dan een hek met erachter een heuse woestenij. Inmiddels is de nevel - zoals beloofd - opgetrokken maar de zon nog onzichtbaar. Ik fiets tegen een decor met onnoemelijk veel grijstinten, je moet ervan houden.

Ik sla rechtsaf voor de groene route naar Almere-Buiten. In het Praambos wordt het saaie grijs afgewisseld met nog groen lover. Ook op dit traject links aangelegde natuur en rechts de aan het lot overgelaten reservaat. Nadat het pad door het bos heeft gekronkeld neemt het nu de starheid aan van een liniaal. Ik word ingehaald door een groepje wielrenners. Eén van hen laat meewarig zijn blik glijden over mij en mijn fiets. Geërgerd schakel ik op en pik in het laatste wiel. Kilometerslang laat ik mij meeglijden gelijk een opportunistische profrenner. Ik lever minder energie dan daarnet maar flits wel tien kilometer sneller over de betonplaten. Ik ervaar de sensatie van ‘t jezelf laten meevoeren in de boezem van het peloton. Maar wielrennen is niks voor mij. Ik kan niet goed zitten op zo’n smal zadeltje. Van fietsen met mijn kont hoger dan de kop krijg ik pijn in mijn rug.
Zij fietsen rechtdoor naar Almere, ik sla rechtsaf het Kotterbos in.

Nu volg ik de zuidgrens van het natuurgebied en al snel stopt de bebossing. Hier kun je mijlenver over moerasgebieden kijken. In de film is er een aaneenschakeling van jagers en gejaagden maar tot nu toe heb ik nog geen dier gezien. Ja, kauwtjes en vliegjes, meer niet. Dat ik geen burlende edelherten en op ganzen jagende vossen zie, dat snap ik. Maar terwijl het op de heien rondom Hilversum stikt van de grote grazers laat de levende have zich hier niet zien. Het Jan van den Boschpad voert langs verhoogde uitkijkposten. Hier hebben zich de vogelaars verzameld. En niet de eerste de beste. Hun verrekijkers en fototoestellen zien er uiterst professioneel uit. Een vrouw heeft - ze heeft een lens van een meter - haar toestel zelfs bekleed met militaire camouflage-kleuren. Het is een drukte van belang dus er zal wel wat te zien zijn. Ik hoop op een glimp van een ijsvogel. De in prachtige kleuren getooide vogeltjes komen prominent voor in de film dus waarom niet? Aan de man met de meest indrukwekkende verrekijker vraag ik of hij een ijsvogel op de korrel heeft. Hij blijkt een Fransman, weet niet wat een ijsvogel is en kent de Engelse variant kingfisher ook niet. Behalve rimpelend water, woeste struiken en dode takken zie ik niks, geen levend wezen.

Ik verlaat de post en fiets richting Markermeer. Daar aangekomen buig ik af naar rechts. Op een bordje staat: Lelystad 19 km, ik schrik ervan. Het fietspad loopt langs de N 701, een provinciale weg. Rechts dus die dooie, grijze Oostvaardersplassen, voor me een ellenlange weg die verdwijnt aan de horizon en links het zo mogelijk nog grijzere Markermeer. Mijn korte aandachtsspanne is legendarisch onder familie en vrienden. Dus bijna twintig kilometer fietsen in een onveranderlijk milieu beschouw ik als een heidens karwei. Gedreven door de wind in de rug snel ik terug naar mijn auto. Opeens priemt er licht door het dichte wolkendek. Schuin door de wolken een schijnt een felle bundel zonnestralen die voorbij Swifterbant de aarde raakt. Je zal maar een lijfeigene in de Middeleeuwen zijn geweest, verstoken van wetenschap en Verlichting. Hij had er zeker de hand van god in gezien die hem de juiste weg wees. Ik kan de Spaanse filmregisseur Luis Buñuel nazeggen: “godzijdank ben ik een atheïst”. Anders had ik nog verder moeten fietsen.

Het rondje om de Oostvaardersplassen was saai en kleurloos. Ik ga later de film zien, thuis, en in een levendiger seizoen terugkomen. Om te wandelen, niet om te fietsen.

Thomas van der Steen





donderdag 26 september 2013

'Eenmaal in Dordt aangekomen....schijnt ut zonnetie door de bomen.'


'In Dordt aangekomen .....Thomas van der Steen

1020BZ Dordt
... schijnt ut zonnetie door de bomen.'
De collega waar ik het nauwst mee samenwerk komt oorspronkelijk uit Dordrecht. Hij woont al een decennium in ’t Gooi, maar snakt nog altijd naar zijn geboortegrond. Wij Gooiers zijn – volgens hem – bekakt, uit de hoogte en teveel gericht op 020. We missen nou eenmaal de recht-voor-zijn-raap-mentaliteit en vooral de humor die zo gangbaar is in de Drechtsteden. Maar boven alles verzekert hij me dat je er mooi kan fietsen.

Op een winderige maar heldere zaterdagochtend in juni rijd ik met de fiets achterin de auto naar de Biesbosch. Vlakbij Paviljoen de Viersprong wissel ik van stuur en fiets naar de op het schoolbord beloofde koffie met appelgebak. De uitbater staat buiten en voordat ik ben afgestapt bast hij; ‘Wel in het rek zetten, die fiets’. Dat recht-voor-zijn-raapse liet niet lang op zich wachten, nu de humor nog. Binnen blijkt de man evenwel alleraardigst. Hij legt uit dat zijn gasten hun fiets soms zelfs binnen zetten.

Na de koffie fiets ik eerst door bos, maar al snel begint de enorme weidsheid van Hollands polderlandschap. In de verte de contouren van Dordrecht maar verder: weilanden, sloten, molens, dijken en boerderijen. Over de Wieldrechtse Zeedijk rijd ik langs de zuidkant van de stad. Aan mijn rechterhand vredige buitenwijken, links dijkhuisjes, populieren met erachter akkers. Aan het einde van de dijk overschrijd ik de grens van de bebouwde kom. Om in de historische binnenstad te komen moet ik de Vogelaarwijk Crabbehof doorkruisen. Zo vaak kom ik niet in een Top 40 krachtwijk maar ‘t valt me alles mee. Geen uitgebrande autowrakken, dealende hoekmannen of lijmsnuivende minderjarigen. Maar het is dan ook een zonnige zaterdagmiddag, wie weet blijft het gespuis bij daglicht in hun holen.

De grote verrassing komt als ik in het oude gedeelte van de stad kom. Uit het statige stadhuis komt nét een bruidspaar. Familie en vrienden juichen de twee hartstochtelijk toe. Tevergeefs duikend voor de rijstregen lopen ze naar de gereedstaande Citroën DS. Nadat het gelukkige paar is vertrokken fiets ik naar het hier overal aanwezige water. Alles ziet er fantastisch uit: de havens, bruggetjes, kades en de oude koopmanshuizen met hun Dordtse gevels. Langs de Wolwevershaven rijd ik naar de Damiatebrug. Een ijzeren ophaalbrug met twee heel steile vlakken. Op en neer fietsen is onmogelijk, ik moet afstappen. Meteen laat ik de geschiedenis achter me, eigentijds Dordrecht ligt voor me.

Ik ben op de Merwekade, drie onstuimige rivieren komen samen: de Noord, Oude Maas en de Beneden-Merwede. Hier ligt een hypermoderne aanlegplaats. Wel van hout maar met elektronische borden die de vertrektijden van de Waterbussen aangeven. Die onderhouden diensten over de rivieren, van Rotterdam tot Sliedrecht. Ik wil naar de halte Hollandse Biesbosch en heb geen idee welke boot ik moet hebben. Ik vraag het een stel in uniform dat staat te roken op de kade. ‘Ik gaat naar de Hollandse Biesbosch, lieverd’, zegt de ravissante blondine met kapiteinspet. ‘Dat schip in de midden, die nemen we’. Maar er liggen vier boten dus ik vraag welke de middelste is. ‘Opschieten wijsneus, met je fiets, mijn peuk is op’. Gedwee volg ik haar naar de goeie boot. Het is een klein stukje varen maar de tocht is machtig. De rivier is breed, wild en drukbevaren. Behouden bereiken we mijn halte, ik krijg nog een knipoog van de kapitein.

Nadat ik de steiger heb verlaten moet ik kiezen tussen links- of rechtsaf. De meesten gaan rechts, verderop ligt een recreatiegebied. Ik ga links, op zoek naar de ongerepte Biesbosch. Maar die ligt aan de overkant van het water. Dat moet ik maar eens met een roeibootje doen. In mijn jeugd zag ik bij van Gewest tot Gewest dat hier bevers uitgezet werden en die wil ik wel eens zien. De watertjes, boerderijen en polders hebben zonderlinge namen. Langs het Gat van Kielen, Kooikil, Frida Katz-Erf, Kwal- en Kaalgat bereik ik mijn auto.

Mijn collega heeft zonder meer gelijk. Zijn heimwee naar Dordrecht en omgeving begrijp ik nu alleszins.
****************************
De tekening is van Annemiek Meijer

donderdag 12 september 2013

Liboa e Transtejo ( 2 en slot )


                                         Thomas van der Steen

1019BZ Lisboa2
Vanochtend ben ik met mijn wrakkige huurfietsje van het strand naar de haven getoerd. Daar nam ik de ferry naar Lissabon. Aan deze kant van de stad liggen ministeries, banken, hoofdkantoren van multinationals en allerhande officiële overheidsgebouwen. Een prachtige triomfboog biedt toegang tot Rua Augusta, een drukke promenade.

Dus volg ik met de fiets aan de hand het personeel dat de kantoren uitstroomt, het is lunchtijd. Fascinerend, om op bezoek te zijn in een stad waar gewerkt wordt. De toeristen flipfloppen bezweet, bestoft en roodverbrand op slippers vermoeid door de stad. Terwijl de kantoormannen, in perfect gesneden pakken en onberispelijk gesteven witte overhemden, ijzingwekkend übercool blijven. Net als de vrouwen, in hun kittige mantelpakjes en op huizenhoge hakken door de oververhitte stad klikklakken.

In het midden van de straat staan de terrassen opgesteld. Ik ga zitten bij Pastelaria Néné, meer dan alleen een gebakzaak. Want dat is de letterlijke vertaling. Er is hier wifi, dus werkelijk iedereen zit onmiddellijk op zijn schermpje te loeren. Van de geplastificeerde menulijst kies ik bifana piri piri, een broodje met dungesneden vlees met rode pepertjes en een zalige mosterdsaus. Om het nog Portugeser te maken neem ik eenpasteis de nata toe. Portugezen eten op elk moment van de dag deze hemelse roomgebakjes. Bij de bakker waar ik ‘s ochtends brood haal telde ik meer dan 30 verschillende variaties.

Na de maaltijd laat ik het kantoorpersoneel achter op hun terras. Zij hebben nog minstens een uur pauze. Lissabon is gebouwd op zeven heuvels, maar met deze fiets ga ik niet klimmen. Zeker niet in deze hitte, 't is inmiddels 33 graden. Ik zal langs de oever van de rivier rijden naar de wijk Belém, daar kan ik een ferry terug nemen. Onderweg naar de Taag fiets ik op met Tram 28. Van alle bezienswaardigheden in Lissabon is dit de meest bijzondere. Een elektrische, felgele tram uit 1903 die je door de hele stad heen sleurt. Bijvoorbeeld door de steegjes van de Moorse wijk waarbij het drogende wasgoed de ramen van de tram streelt. Lijn 28 maakt vaart en twee jongens, die aan de achterkant hangend meeliften, strekken hun handen uitnodigend naar me uit. Ik dompel me graag onder in een vreemde stad maar het ziekenhuis – of politiebureau – hoef ik niet te zien.

Langs de rivier loopt een brede, steeds van naam wisselende, straat die tot snelweg is gebombardeerd. Maar strak langs het water ligt een fiets- en wandelpad. Net als in andere havensteden zijn ook hier de oude kades opgeknapt. Aan het Alcantara-dok rijgen de restaurants en bars zich aaneen. Boven me dendert het verkeer over de brug naar Setubal. De rode hangbrug is een kopie van de Golden Gate Bridge in San Francisco. Over kopiëren gesproken, aan de overkant staat een levensgroot beeld van Jezus met gespreide armen. Rio, Frisco, waar ben ik?
De Portugezen waren de eersten die alle wereldzeeën bevoeren. Uit steen gehouwen staren Hendrik de Zeevaarder, Vasco da Gama en Magellaan verlangend naar de horizon.
Hier ligt ook het Estação Fluvial de Belém, het waterstation van waar de ferry terug vertrekt. Het is aanzienlijk minder druk dan op de heenweg. Trafaria, het stadje waar de pont heen koerst, lijkt wel een spookstad. Drie kolossale hijskranen staan werkeloos met lamme armen in de haven. De ooit florerende dynamietfabriek is al decennia bankroet. Dat vertaalt zich meteen in een vervallen steiger en een donkere terminal waar de plaatselijke alcoholisten zich hebben verzameld.

Nu is het makkelijk naar het gezin op het strand terug te fietsen. Als ik het water rechts houd kan ik ze niet missen. De monding van de Taag wordt almaar breder en gaat naadloos over in de Atlantische Oceaan. Grote campings, golfbanen, tennisparken, hotels, pensions en jeugdkampen wisselen elkaar af. Naarmate ik dichter bij Costa de Caparica kom wordt de kust minder grillig. Ik breng mijn fiets terug naar de verhuurder. Ik zie verbazing op zijn gezicht – ik ben zes uur weggeweest – maar zijn Engels en mijn Portugees schieten tekort voor uitleg.

Ik loop het strand op en zie vrouw en kinderen zich koesteren in de zon. Maar er is meer, veel meer. Op ‘ons’ strandje is het een drukte van belang. de jeugd heeft er bezit van genomen. Het is een smeltkroes van volkeren. Portugal had koloniën over de hele wereld. Angola, Mozambique en de Kaapverdische eilanden in Afrika, Brazilië in Amerika en onder andere Oost-Timor in Azië. De jonge mensen op het strand zijn van lelieblank wit tot zwarter dan git. Alle groepjes – van twee vriendinnen tot een horde van tien jongens – zijn divers in etniciteit. Maar wat het meeste opvalt is de tomeloze energie. Ze voetballen, zwemmen, rennen, springen, volleyballen, worstelen….ze spelen.

Terwijl ik gewend ben aan Hollandse kids die blasé op hun rug liggen, bruist het hier van de levenslust. Achter me gebruiken vier jongens een kliko om uit te maken wie de meeste salto’s achterover kan maken. Voor me lopen drie meisjes met onmiskenbaar Braziliaanse roots heupwiegend in hun strings dicht langs twee op leven en dood worstelende macho’s. Links ontfermen de vrienden van de beste voetballer op het zand zich over zijn baby, zodat de jonge papa zijn partijtje kan afspelen. Rechts van me doen ze een wedstrijdje wie het langst op zijn handen kan blijven staan.
Portugal zucht onder de crisis maar haar jeugd fonkelt en zindert.
 
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
Illustratrice in opleiding: http://www.neetje.nl

© 2013 Thomas van der Steenmeer Thomas van der Steen - meer "Op de fiets" - reageer

donderdag 29 augustus 2013

Lisboa e Transtejo ( 1 )

               



                              Lisboa e Transtejo ( 1 )



We zijn en famille met vakantie naar Lissabon. Althans, iets ten zuiden daarvan, aan de overkant van de Taag. Om over de Tejo ( Taag in het Portugees ) te geraken rijden we over de Ponte 25 de Abril, een prachtige naam. Op 25 april 1974 brak de Anjerrevolutie uit en kreeg de brug haar naam.
We fietsen niet over de brug, dat kan en mag niet. Sowieso houd ik rekening met het feit dat er deze vakantie van fietsen niets zal komen. Maar de volgende dag gaan we naar het strand en wat blijkt? Er staan zo'n 25 zilveren huurfietsjes in slagorde. Nadat ik 10 dagen de andere kant op heb gekeken kan ik me niet langer beheersen, ik ga fietsen! Het was het enige huurcontract dat de uitbater afsloot in 14 dagen.


De karretjes zijn bedoeld om peddelend over de boardwalk te flaneren. Maar een fiets is een fiets en ik maak zelf wel uit waar ik heenga. Hij is zilver geverfd – niet eens gespoten – maar dat is de enige luxe. Een door zeezout verweerde fiets met wipzadel, zonder versnellingen en met een terugtraprem. Maar 500 meter landinwaarts al mijn toegewijde Portugese vriend. Bovendien brengt hij me op plekken waar we met de auto nooit zullen komen. Al heel snel buiten de gemeentegrenzen van Costa de Caparica rijd ik langs een heuse sloppenwijk. Hier bivakkeren, letterlijk bivakkeren, de Afrikaanse strandverkopers, de Bengaalse bordenwassers en verder allen die op de onderste sport van de toeristenindustrie staan. Het achterland van vakantiebestemmingen is vaak troosteloos. Maar een onvervalste favela op een kilometer van het strand is wel het toppunt.
Tussen de dorpen liggen vuilnisbelten, failliete fabrieken, verlaten boerenbedrijven, vervallen loodsen en half afgebouwde huizen. Alle beelden in kranten en journaals die de crisis van Zuid-Europa moeten illustreren zijn hier tastbaar.


Fietsen in Portugal is levensgevaarlijk. Het verkeer kent haast geen fietsers en er wordt derhalve nauwelijks rekening met me gehouden. Uiterst behoedzaam en geconcentreerd beweeg ik me voort. Ik probeer zoveel mogelijk de kleinste en stilste wegen te nemen. Maar af en toe ontkom ik niet aan een drukke doorgaande weg.
Links van me zie ik de hypermoderne koepel van 't kolossale winkelcentrum waar wij onze boodschappen doen. Daar is juist alles zeer luxueus. Volop marmer, metershoge puien van spiegelend glas, zoevende liften; crisis.....what crisis? De hoogste verdieping is het horeca-walhalla. Van McDonald’s tot authentiek visrestaurant en alles ertussen, zo’n 25 zaken in getal. Je haalt eten naar jouw voorkeur en eet aan tafels in het midden. Het was er alle dagen dat we er waren afgeladen. De supermarkt is tot middernacht open en op een zondagavond ging ik om half elf nog een vergeten fles wijn halen. De drukte was onwerkelijk, 't krioelde als op een zaterdagmiddag.


Ik bereik heelhuids Almada en doorkruis de stad naar de haven waar de ferry naar de overkant klaarligt. Ik vraag of ik, behalve de 1,20 voor mezelf, extra voor de fiets moet betalen. Het is zo ongebruikelijk dat iemand zijn fiets meeneemt dat er geen tarief voor bestaat. Tussen de forensen, jeugd, marktkooplui en andere reizigers sta ik ontzettend de toerist uit te hangen......met mijn fiets. De boot steekt de Taag over naar Lissabon. Op de rivier zorgt een oceaanbries voor verkoeling maar verderop ligt de stad te dampen in de zon.
Aan gene zijde snelt iedereen zo snel mogelijk de wal op. Ze hebben haast om aan te haken bij de dynamiek van de metropool. Als laatste verlaat ik de pont, ik durf me niet te mengen in het gedrang. De gammele boot die waarschijnlijk al 60 of 70 jaar dienst doet, contrasteert danig met haar aanlegplaats. Want Terminal Fluvial do Cais do Sodré oogt futuristisch. Behalve kade voor de ferry's is het ook een trein- en pas opgeleverd metrostation. Vanzelfsprekend allemaal betaald door de EU en bij elkaar verdiend door hardwerkende en zuinige Noord-Europeanen.


Als ik het station verlaat blikkert de zon oogverblindend en onverbiddelijk op de witte stenen om me heen. Zo helder en schoon als het nu is, zo louche en obscuur was het hier afgelopen zaterdagnacht. Onze kinderen hadden het onzalige idee opgevat om te gaan stappen in de grote stad. Tja, daar ben je jong voor. Ik had ze op het hart gedrukt om de terugreis te regelen vóórdat ze vertrokken. ‘Komt goed, pa, taxi’s zijn hier spotgoedkoop’, sprak mijn zoon. Dus wie stond er ‘s nachts om half vier op deze zelfde plek, tussen de hoeren, drugsdealers, brakende, vozende en vechtende kids om de mijne op te halen? Tja, daar ben je nou eenmaal vader voor.


Nu ga ik eerst em português lunchen, later meer.


Thomas van der Steen




woensdag 14 augustus 2013

Friso




In Lage Vuursche bevindt zich natuurlijk ook Kasteel Drakensteyn. Hier was, naar eigen zeggen, onze Beatrix zo gelukkig met Claus en de kinderen. In voorbereiding op het zwaarste ambt genoot zij hier van een relatief onbezorgd en normaal gezinsleven. Het gebouw ken ik alleen van foto’s. Het is privébezit van mevr. B. van Lippe-Biesterfeld, met de nadruk op privé. Het zicht op haar have en goed wordt afgeschermd door bomen, hoge hekken en bewapende soldaten van de Koninklijke Marechaussee. In een wijde boog fiets ik een rondje om de hekken. Van de foto’s weet ik dat het acht-hoekige gebouw op een gecreëerd eilandje ligt. Maar nergens krijg ik een kans op een glimp van de burcht. Na haar troonsafstand kan Beatrix onbespied mijmeren over haar bewogen verleden.

Zal ze dan op zondagen naar de nabije kerk gaan? De Stulpkerk ligt op 2 minuten lopen van haar voordeur en is Nederlands Hervormd. Het is een klein dorpskerkje met dito begraafplaats. Er liggen twee mannen voor eeuwig te rusten met de voornaam Stoffel. Ik dacht altijd dat de naam van de schildpad uit De Fabeltjeskrant verzonnen was. Afgeleid van het fantasie-werkwoord stoffelen: zich zeer moeizaam voortbewegen. Maar het blijkt gewoon een vergeten Nederlandse voornaam te zijn.

Thomas van der Steen

zaterdag 20 juli 2013

Fasten your Seatbelts

        Fasten Your Seatbelts



Eindeloos geouwehoer over het weer is mij een gruwel. Ik trek ‘s ochtends de gordijnen open en zie - en aanvaard - wat voor weer ‘t is. Dinsdag 7 mei begint in ieder geval schitterend. Een wolkenloos zwerk zover het oog reikt. Sterker nog, op de radio wordt gesproken van een heuse stranddag. Laat ik daar maar gehoor aan geven dan. Op naar de kust!


Maar op de fiets van Hilversum naar Zandvoort is me te ver. Dat is heen en terug meer dan 100 kilometer. Ik fiets voor de lol, het decor, de natuur en niet om kilometers te maken. Met de auto, fiets achterin, rijd ik naar Amsterdam-Noord. Bij een voetbalclub parkeer ik de auto en vervolg trappend mijn weg. Met het Buiksloterwegveer steek ik ‘t IJ over. Vanaf de Ruyterkade vertrekt een heel bijzonder veer: de Fast Flying Ferry. Met draagvleugelboten ooit gekocht in de Oekraïne onderhoudt Connexxion een dienst tussen Amsterdam en IJmuiden. De lijn wordt eind dit jaar opgeheven en deze levenservaring wil ik beslist niet missen.


Mijn fiets mag mee op het achterdek van de Voskhod 2M-FFF. Via een ijzeren trappetje daal ik af naar de passagiersruimte. Buiten is het schip in de overbekende groene Connexion-kleuren geschilderd. Maar binnen ademt alles Oostblok anno 1953. Behalve dan het videoscherm waarop een instructiefilmpje vertoond wordt. Een stewardess laat in het filmpje zien hoe de gordels vastgemaakt moeten worden en waar - onder mijn stoel - het zwemvest ligt. Door de jaren zijn er wat aanvarinkjes geweest dus voorzichtigheid is geboden. Inmiddels passeren we het hoog-op-de-poten staande Rem-eiland. Het verkeer op ‘t water wordt rustiger en de gaskraan gaat open. Het schip verheft zich en op zijn vleugels bereiken we de topsnelheid van 70 km/u. De ferry dendert over de golven van het Noordzeekanaal richting IJmuiden. Of eigenlijk Velsen-Zuid want daar meren we af.
Nu is het louter westwaarts fietsen naar zee. Dat valt nog tegen, ‘t is 10 kilometer volgens de borden. Daarom gebruik ik maar eerst de lunch in de Visserijhaven. Veel dichter bij ‘t vuur kun je niet komen als kibbelingfan. Misschien is mijn snack wel gevangen in de Beringstraat, verwerkt in Anchorage, Alaska en via de Azoren hier in de frituurpan terechtgekomen. Maar ik hoop dat de vis uit de trawler IJM 99, die hier aan de kade ligt, komt.
Verder fietsend merk ik dat de zon stilaan feller en warmer wordt. Het is een echte stranddag geworden. Ik zet mijn fiets in een rek en loop het strand op. Het is eb en de zee lijkt mijlenver. Maar het wandelt lekker in de brandende voorjaarszon en ik wil zwemmen. Er zijn maar een paar andere durfallen in de branding. Gestript tot mijn fietsbroek laat ik me voorover in het water vallen. Veel te koud natuurlijk maar de doop is volbracht. Terug bij mijn fiets ben ik alweer droog.


Ik besluit langs de Hoogovens te fietsen want ik ben gek op industrie. Tot grote ergernis van mijn vrouw. Als ik bewonderend kijk naar de glimmende, zilveren buizen, de rokende koeltorens en de bedrijvigheid van de DSM langs de A2 kijkt zij ostentatief de andere kant op. De mooiste ervaring ooit op dat gebied was toen we in de avond langs Ludwigshafen reden. De zon zonk nét achter de horizon en uit tientallen schoorstenen schoten tot de hemel reikende vlammen. Dat onheilspellende beeld moet Dante voor ogen hebben gehad toen hij zijn Inferno schreef.
Hier word ik ook niet teleurgesteld. Bruggen, sluizen, sleepboten, kades, loodsen, water, vrachtschepen en immense zuigarmen. Ondanks de crisis draait Tata Steel op volle toeren.


De oorzaak van het onverwachte mooie weer is een snoeiharde oostenwind. Als ik niet in de luwte van de fabriek rijd moet ik me ‘t lazarus trappen om überhaupt vooruit te komen. Opgelucht bereik ik de Pontweg in Velsen-Noord. De pont brengt me naar de overkant waar de draagvleugelboot al nerveus op de golven dobbert. Opnieuw omgord ik de veiligheidsriemen en geniet van een half uur lichamelijke rust. De Voskhod doorklieft onderhand stoer en snel het schuimende water. Achter het Centraal Station hijs ik me op mijn fiets, roodverbrand van buiten maar glunderend van binnen.


Thomas van der Steen