woensdag 28 september 2016

Breizh

 
  
           BREIZH (1)


Vaak ging ik op vakantie naar Bretagne ( Breizh in het onverstaanbare Bretons )  zeker in mijn jeugd. Ik heb er met emmertjes op het strand gespeeld, naast de schiettent naar een zoen van Geneviève verlangd, mijn meerdere erkend in Cédric op Space Invaders en in nachtclub Les Chandelles een biertje van de bar gepikt omdat die duurder was dan vloeibaar goud. Later liet ik mijn vrouw de menhirs in Carnac zien. Nog later beaamden mijn kinderen dat mosselen op een dorpsfeest het best smaken met Muscadet uit een plastic beker.
Dat alles speelde zich af in het zuiden, nu ben ik voor het eerst onderweg naar het ruige noorden van die regio. Als ik in mijn achteruitspiegel kijk zie ik mijn oer-Hollandse Gazelle op de fietsdrager meedeinen over de hobbels van de D21.


Door de koele zeebries laat ik me niet afschrikken. Zelfs het dikke wolkendek weerhoudt me niet om de volgende dag op de fiets te stappen. Door al mijn ervaring weet ik hoe het weer zich hier gedraagt. De ochtend begint grauw, net voor of na de lunch breekt de hemel open en er volgt een zonnige dag.
Het dorp waar ik verblijf ziet er verlaten uit. De boulangerie heeft het niet gered en is voor altijd gesloten. Dat de farmacie juist goede zaken doet zie ik aan het groene kruis dat een caleidoscopische lichtspel opvoert. Een obelisk met namen, een kraaiende haan erbovenop, staat hier als monument voor de lugubere oorlog die Europa 100 jaar geleden teisterde. Te saai om te stoppen, ik wacht op een melancholischer exemplaar. Meteen na de laatste huizen van het dorp begint het glooien. Op de top van een heuvel zie ik, verdeeld over de horizon, vier conische witte watertorens. De Fransen noemen ze chateaux d’eau, waterkastelen. De afdaling gebruik ik om de daarop volgende heuveltop die opdoemt te bedwingen. Een makkie, dat blijft vast niet duren.


Als ik weer een top heb bereikt zie ik eindelijk de zee, de zee waar ik altijd naar hunker. Dat verlangen is genetisch bepaald en afkomstig van mijn moeder. Zij ging in 1963 op de dag van vertrek terug naar Nederland ‘s ochtends afscheid nemen van het strand en branding. Ik, 5 jaar oud, liep mee en begreep er niks van. Nu wel, meer dan ooit.
De weg naar de kust daalt en daalt. Door een loofbos suis ik naar beneden, haren in de wind en door bladerdek gefilterd zonlicht op het asfalt. Een klaterend beekje spoedt zich ook naar beneden maar ik win.


Sneller dan het water passeer ik het bord Paimpol. Het dorp is trots op haar abbaye de Beauport en alle pijlen wijzen de toeristen naar dat historische gebouw. Een klooster uit de 12e eeuw dat angstvallig wordt beschermd door hekken. Het enige gevaar voor de gotische bogen zijn de losbandig groeiende hortensia’s. Blauw en roze bloesem overwoekert de ruïne.
Ik zoek een bankje in de schaduw om uit te rusten. Naast me zit een man die de punt van zijn wandelstok met een mes aanscherpt. Een Süddeutsche Zeitung steekt uit zijn rugzak dus ik vraag in mijn beste Duits: ‘Wohin geht die Reise?’ ‘Santiago de Compostela, selbstverständlich, und Sie?’ Ik knik in de richting van de zee, zwijg, maar denk: selbstverständlich.


Thomas van der Steen







donderdag 1 september 2016

               

   Dit moet een zondag zijn

Nadat vrienden een voorstelling van Kasper van Kooten hadden bijgewoond deden ze mij zijn CD ‘Een Kwart van m’n Hart’ cadeau. Ze dachten steeds dat er een jongere versie van mij op het podium stond, vandaar. Drie liedjes vielen me op:
‘86 - Kasper verklaart de liefde aan Prince.
Mooie blouse - iedere man herkent de puberale onhandigheid.
Dit moet een zondag zijn - de sfeer van een lome, lusteloze zondag wordt bezongen.
Als kind haatte ik zondagen. Mijn vriendjes waren naar de kerk of op familiebezoek, onze straat uitgestorven. Zo’n zondag, het hele huis ruikt naar sleur, maar dan 50 jaar later. Er zat niks anders op, naar buiten en fietsen.

Het is niet alleen zondag maar ook nog bouwvak, leger tref je de straten niet. Het is zonnig, hier en daar torenhoge wolkenwatten. De Wakkerendijk in Eemnes is kaarsrecht en ellenlang. Links boerderijen, rechts de Eempolder. Tussen koeien, paarden en schapen zwermen weidevogels. Van verre zie ik een tractor met aanhanger haaks de dijk naderen. Eén van ons zal moeten inhouden. Ik knik en laat ‘m voor. Met een nors gezicht en zonder groet of teken van dank draait hij de dijk op. Net als ik hem in gedachten afserveer als botte boer zie ik wat hij in zijn bakkie vervoert. Door de bocht zwaaien de stijve poten van een dood schaap van rechts naar links.
Zo stil als het tot nu toe is, zo druk is het aan de einde van de dijk. Theetuin Eemnes is open en iedereen die niet aan een strand ligt is hier. Het parkeerterrein puilt uit en ontelbare fietssturen glinsteren in de zon.

Ik sla rechtsaf richting Gooimeer. Parallel met de A27 loopt een zandweg naar de voormalige Zuiderzee. Daar aangekomen links naar Huizen, de haven van het Gooi. Een pad smaller dan mijn trappers breed voert naar de Gooimeerpromenade. Daar liggen vijf architectonische wonderen. Zilverkleurige appartementscomplexen die boven water hangen. Door hun vorm kregen ze ‘de Sfinxen’ als bijnaam. Allemachtig, wat een uitzicht moet je wel niet hebben en wat zou ik er graag willen wonen.

Ik heb 20 kilometer gefietst en keer weerom. De bewolking neemt toe en ik ben toch aan het eind van de wereld. De snelste route gaat dwars door groeigemeente Huizen. Onafzienbare, maar vooral verlaten wijken volgen zich op als ik stug naar het zuiden fiets. Als ik het oude centrum bereik stap ik af bij een kerkje met begraafplaats. Het eerste veld wordt bevolkt door Molukkers, of Ambonezen zoals wij ze in onze jeugd noemden. De Uneputty’s, Papilaya’s, Noya’s en Manuhutu’s liggen hier zij aan zij. De Molukkers uit Huizen waren berucht op de Hilversumse kermis en in cafés. Ze stonden in groepjes te kijken en te zwijgen. Alleen al van hun zonnebrillen met roze of gele glazen ging dreiging uit. Wij dachten dat ze de hoogste dan in een Oosterse vechtsport met ingewikkelde naam hadden. Het was 1976 en de eerste treinkaping was net achter de rug. Maar op school zaten diverse Molukkers en dat waren keurige en vredelievende jongens en meisjes. Als de band Massada ( uit Huizen! ) in Hilversum optrad dansten we samen tot diep in de nacht.

Op het laatste stuk naar huis word ik ingehaald door een ‘mamil’, a middle-aged-man-in-lycra. Veel later volgt zijn vrouw met de tong bijna op haar voorwiel. Je ziet ze steeds vaker, getrouwde stelletjes op racefietsen. De vrouw altijd volgend, hun mannen zich geërgerd inhoudend. Mens, ga toch wat anders doen!

Vanochtend was er iets loos met mijn lust, nu peddel ik fluitend naar huis.

Thomas van der Steen