donderdag 31 oktober 2013





               De Harp, de Citer, de Luit en een afloper

Deze zaterdagochtend is het precies één week herfst. De hemel kleurt intens lichtblauw. Ik heb een vrije dag dus dat ik ga fietsen staat vast. Wáár ik ga trappen is nog ongewis. Een artikel in het ochtendblad dient onverwacht als de wijzer van een kompas. Het wordt Hoofddorp.



Bij SV Hoofddorp is volop parkeerruimte. De velden zijn groen, de voetballertjes jong, de vlaggen staan strak. Terwijl ik mijn fiets uit de auto trek, kijk ik geanimeerd naar de bekende zaterdagochtendrituelen. De rij-vaders van de bezoekende clubs parkeren hun auto’s. De jochies, en een enkele meid, zeulen hun veel te grote voetbaltassen naar het clubhuis. Hun zaterdag zit geramd.
Ik stap op mijn fiets en ga linksaf de IJweg op. Het eerste huis dat ik zie draagt nummer 1149, een zeldzaamheid in Nederland. Behalve dat deze IJweg dus lang is, is ‘ie ook kaarsrecht. Nadat ik de bebouwde kom van Hoofddorp heb verlaten strekt het typisch Hollands polderlandschap zich voor mij uit. Niet alleen de weg is recht, alles is hier strak. De akkers, loodsen, bomenrijen, boerderijen, tot en met de tuinen zijn ontworpen langs een meetlat.
Inmiddels heb ik Nieuw-Vennep bereikt. Ik verlaat de IJweg en koers naar het centrum van het dorp. Een dorp zoals zoveel in Nederland. Maar de Witte Kerk noopt me tot afstappen. Het godshuis, smetteloos wit, steekt zuiver af tegen de al even maagdelijke, azuurblauwe lucht. Dit kleurencontrast is de opmaat voor vandaag.

De Harp:
Langs de Hoofdvaart fiets ik over de Hoofdweg - tja, consequent tot in de naamgeving - naar het noorden. De Haarlemmermeerpolder wordt via deze Hoofdvaart droog gehouden. Voor me verrijst de Harp, één van de zogenaamde Calatravabruggen. Want over Santiago Calatrava ging dat stuk vanochtend in de krant. Een hedendaagse architect die met zijn scheppingen zijn stempel op de wereld drukt. Zijn creatie in Lissabon, Garo do Oriente, trof mij afgelopen zomer. Het was wit, verbluffend, modern, groots en bevreemdend. Zo ook deze brug ondanks de veel kleinere schaal. Een fijnbesnaarde tuibrug, een bekoorlijke pracht in het groene platteland.

De Citer:

Calatrava, de architect uit Valencia, is voornamelijk bekend van ‘de Stad van Kunst en Wetenschap’ in zijn geboortestad. In een drooggevallen rivierbedding bouwde hij een complex met een operagebouw, planetarium, wetenschapsmuseum en oceanarium.
En nu wordt door de Volkskrant-redacteur van dienst beweerd dat zijn bouwsels veel duurder blijken dan begroot én, ook dat nog, ze roesten. De Citer, het heeft de architect bekoord om een fietsbrug te ontwerpen, loopt parallel met de Hoofdvaart. Even mooi, machtig en smetteloos als de Harp.

De Luit:

Deze brug ligt aan de rand van Hoofddorp en vormt een rotonde. Met de bebouwde kom in mijn rug kijk ik door het fijne raster van de tuien oostwaarts. Daar ligt Schiphol en er is druk vliegverkeer. Ik stap af om de brug beter te bekijken. Om de twee minuten daalt er een vliegtuig. Dat, samen met de brug, geeft het polderlandschap een kosmopolitische aanblik.

De Afloper:

Als ik weer op mijn fiets stap blijkt de achterband zacht. Ik heb een afloper zoals wielrenners dat noemen, een langzaam leeglopende band. Met de kit uit mijn fietstas repareer ik de band, en dat zonder te vloeken. Met de ultrakleine fietspomp pomp ik ‘m weer op. Opeens klinkt een knal en een luide zucht. De veroorzaker van de afloper, een kleine rode plug, blijkt nog in de buitenband. Te repareren valt er nu niets meer, de expeditie is ten einde. Met de fiets aan de hand loop ik terug naar de auto. De wandeling loopt langs de Toolenburg, een aangelegde recreatieplas. Het terras van uitspanning ‘de Lieveling’ ligt in de volle zon. Om me zelf te troosten bestel ik een uitsmijter. In de verte zie ik de wapperende vlaggen van de voetbalclub, de auto is niet ver. Lijdzaam leun ik achterover en lees de zaterdageditie van NRC. In die krant geen letter van kritiek op Calatrava’s bruggen.


donderdag 17 oktober 2013

De Nieuwe Wildernis?





                     De Nieuwe Wildernis



De overweldigende beelden uit de film met die titel over onze eigen Nederlandse natuur werden de afgelopen weken breed uitgemeten in de media. Ze brachten me niet zover dat ik naar de bioscoop ging. Ik wil nou eenmaal zelf op de pauzeknop kunnen drukken en je weet maar nooit wie er naast je komt zitten. De imponerende beelden voerden me wel naar mijn map met ‘uit de krant gescheurde fietsroutes’. Ik viste er ‘Rondje Oostvaardersplassen’ uit.
Ooit, op een knisperende winterdag, was ik al eens met mijn vrouw in dat natuurgebied wezen wandelen. Een totaal mislukte expeditie. De sneeuw was kniehoog en ons schoeisel allesbehalve berekend op de Siberische omstandigheden. Na twintig minuten waren we al weer blauwbekkend terug bij de ingang. Bij gebrek aan tractiecontrole bleef de auto ook nog wielspinnend op zijn parkeerplek staan. Drie hoofdschuddende bezoekers - zij wél met respectabele snowboots - duwden ons weer op weg.

Vandaag hebben alle weermannen met piketdienst me een aangename herfstdag beloofd. Na een nevelige ochtend zou de zon haar best doen.
Iets ten zuiden van Lelystad-Haven start ik mijn fietstocht rond de Nederlandse jungle. De Knardijk - goeie naam - vormt de oostelijke begrenzing van het natuurgebied. De dijk is hoog en je kunt daardoor ver kijken. Wat meteen opvalt is scherpe grens tussen natuur en cultuur. Links van de dijk gemaaid gras met keurige picknickplaatsen. Rechts van de dijk is het talud ook nog tiptop verzorgd. Dan een hek met erachter een heuse woestenij. Inmiddels is de nevel - zoals beloofd - opgetrokken maar de zon nog onzichtbaar. Ik fiets tegen een decor met onnoemelijk veel grijstinten, je moet ervan houden.

Ik sla rechtsaf voor de groene route naar Almere-Buiten. In het Praambos wordt het saaie grijs afgewisseld met nog groen lover. Ook op dit traject links aangelegde natuur en rechts de aan het lot overgelaten reservaat. Nadat het pad door het bos heeft gekronkeld neemt het nu de starheid aan van een liniaal. Ik word ingehaald door een groepje wielrenners. Eén van hen laat meewarig zijn blik glijden over mij en mijn fiets. Geërgerd schakel ik op en pik in het laatste wiel. Kilometerslang laat ik mij meeglijden gelijk een opportunistische profrenner. Ik lever minder energie dan daarnet maar flits wel tien kilometer sneller over de betonplaten. Ik ervaar de sensatie van ‘t jezelf laten meevoeren in de boezem van het peloton. Maar wielrennen is niks voor mij. Ik kan niet goed zitten op zo’n smal zadeltje. Van fietsen met mijn kont hoger dan de kop krijg ik pijn in mijn rug.
Zij fietsen rechtdoor naar Almere, ik sla rechtsaf het Kotterbos in.

Nu volg ik de zuidgrens van het natuurgebied en al snel stopt de bebossing. Hier kun je mijlenver over moerasgebieden kijken. In de film is er een aaneenschakeling van jagers en gejaagden maar tot nu toe heb ik nog geen dier gezien. Ja, kauwtjes en vliegjes, meer niet. Dat ik geen burlende edelherten en op ganzen jagende vossen zie, dat snap ik. Maar terwijl het op de heien rondom Hilversum stikt van de grote grazers laat de levende have zich hier niet zien. Het Jan van den Boschpad voert langs verhoogde uitkijkposten. Hier hebben zich de vogelaars verzameld. En niet de eerste de beste. Hun verrekijkers en fototoestellen zien er uiterst professioneel uit. Een vrouw heeft - ze heeft een lens van een meter - haar toestel zelfs bekleed met militaire camouflage-kleuren. Het is een drukte van belang dus er zal wel wat te zien zijn. Ik hoop op een glimp van een ijsvogel. De in prachtige kleuren getooide vogeltjes komen prominent voor in de film dus waarom niet? Aan de man met de meest indrukwekkende verrekijker vraag ik of hij een ijsvogel op de korrel heeft. Hij blijkt een Fransman, weet niet wat een ijsvogel is en kent de Engelse variant kingfisher ook niet. Behalve rimpelend water, woeste struiken en dode takken zie ik niks, geen levend wezen.

Ik verlaat de post en fiets richting Markermeer. Daar aangekomen buig ik af naar rechts. Op een bordje staat: Lelystad 19 km, ik schrik ervan. Het fietspad loopt langs de N 701, een provinciale weg. Rechts dus die dooie, grijze Oostvaardersplassen, voor me een ellenlange weg die verdwijnt aan de horizon en links het zo mogelijk nog grijzere Markermeer. Mijn korte aandachtsspanne is legendarisch onder familie en vrienden. Dus bijna twintig kilometer fietsen in een onveranderlijk milieu beschouw ik als een heidens karwei. Gedreven door de wind in de rug snel ik terug naar mijn auto. Opeens priemt er licht door het dichte wolkendek. Schuin door de wolken een schijnt een felle bundel zonnestralen die voorbij Swifterbant de aarde raakt. Je zal maar een lijfeigene in de Middeleeuwen zijn geweest, verstoken van wetenschap en Verlichting. Hij had er zeker de hand van god in gezien die hem de juiste weg wees. Ik kan de Spaanse filmregisseur Luis Buñuel nazeggen: “godzijdank ben ik een atheïst”. Anders had ik nog verder moeten fietsen.

Het rondje om de Oostvaardersplassen was saai en kleurloos. Ik ga later de film zien, thuis, en in een levendiger seizoen terugkomen. Om te wandelen, niet om te fietsen.

Thomas van der Steen