vrijdag 16 december 2016

TOP2000, versie 2016



                      
 

Special thanks to Keith, Maurice and David.

Trouw heb ik mijn lijstje ingeleverd bij de Top 2000. Ik doe dat al sinds 1999, vanaf het begin. Ik hou van muziek, van lijstjes en heb de evangelische drang om mijn uitmuntende muzieksmaak kenbaar te maken.
Een nummer moet me in de ziel raken of mij herinneren aan een diep droevige of juist gelukzalige periode van mijn leven. Om het cliché maar te gebruiken: the soundtrack of my life.
Er zijn een paar zekerheidjes, die komen elk jaar weer terug, de rest waaiert af en aan.

Zekerheden zijn:

  • God Only Knows, The Beach Boys, 1966

In 1966 was ik 8 jaar oud en hoorde meteen dat er iets aan de hand was met dit nummer. Orkest, de zware bas, drums, trompetten - bleken later hoorns - het voor mij nieuwe papapapapapapapapa en alles eindigend in een canon.
Het is gewoon het mooiste liedje ter wereld en ik ben in goed gezelschap, Paul McCartney vindt het namelijk ook. Ze vragen mensen wel eens naar de elpee die ze mee zouden nemen naar een onbewoond eiland. Met alleen dit nummer zou ik overleven.

  • She’s Leaving Home, The Beatles, 1967

Als nakomeling, mijn zussen zijn 10 en 8 jaar ouder, werd ik op jonge leeftijd al omringd door muziek. Ze waren fans van The Beatles en dat heb ik geweten. In 1967 kwam hun beste album ooit uit, Sgt. Pepper’s. She’s Leaving Home viel op omdat ik popmuziek hoorde maar geen gitaren en drums, alleen maar klassieke instrumenten. Ik was 9 en hoorde poëzie maar wist ‘t nog niet. De k-klanken in het zinnetje: to the kitchen clutching her handkerchief vielen op.

  • De Glimlach van een Kind, Willy en Willeke Alberti, 1968

Omdat mijn moeder zei: ‘luister maar jongen, hier gaat ‘t allemaal om’. Toen begreep ik haar niet, nu wel.

  • Lucky Man, Emerson, Lake & Palmer, 1970

Muziekles op de middelbare school werd afgesloten met het beluisteren van een door een leerling meegebrachte LP. De zoon van componist Tera de Marez Oyens zette de eerste LP van Emerson, Lake & Palmer op. Na veel orgel geweld begon een ballad. Greg Lake, die overleed vorige week, zong over een man die alles had en zo gelukkig was tot er oorlog kwam en hij sneuvelde. Aan het eind hoorde ik een instrument dat ik nog nooit had gehoord, het bleek de Moog synthesizer. Je hoort dat Keith Emerson de helse machine aanzet, de vloer van het lokaal trilde. De Moog dreigde, krijste, jankte, kreunde en kroop uiteindelijk als een monster weer terug in zijn hol. Ik zat vastgenageld aan mijn stoel en hapte naar adem.
Tot zijn dood, ook hij verliet ons dit jaar, heb ik Keith Emerson gevolgd en dank hem voor zijn muziek maar vooral voor de introductie van de synthesizer in de popmuziek.

  • Horse with no name, America, 1972

Door mijn focus op alles wat maar toetsen beroerde was ik vergeten hoe mooi akoestische gitaren en close harmony klonken. Dit nummer bracht me weer terug op aarde. Nadat ik het 2 keer had gehoord kon ik het meezingen.

  • Can’t hide love, Earth, Wind and Fire, 1976

Hun dubbelelpee Gratitude sleepte ik naar elk feestje. Als liefhebber van eindeloos dansen nam ik geen risico. Als de zon opkwam mengden zweet en bloed zich in mijn schoenen. Thuisgekomen plofte ik uitgeput op bed en zette voor het slapen gaan nog even het laatste nummer van de plaat op. Mooier kon de dag niet beginnen.

  • This is not America, Pat Metheny Group and David Bowie, 1985

Dit nummer hoorde ik voor het eerst toen ik de film The Falcon and the Snowman zag. Acteur Sean Penn werd door Mexico aan de Amerikaanse autoriteiten uitgeleverd. Dat gebeurde bij San Ysidro, de grensovergang tussen San Diego en Tijuana. De scène en de muziek lieten me niet los, ik moest daar ooit naar toe. Ik ging in 1992 en het was fascinerend. De Muur in Berlijn was gevallen maar hier werd er een opgetrokken. Het lichtgroen van de douane sierde de waterscooters en boten voor de kust, motoren en auto’s op het land en helikopters en vliegtuigjes in de lucht. Te voet overschreed ik de scheidslijn tussen de eerste en de derde Wereld. De San Ysidro Port of Entry is de drukste grensovergang ter wereld.
Als ik het nummer hoor denk ik altijd terug aan San Ysidro.

  • You gotta be, Des’ree, 1994

Herald what your mother said
Read the books your father read
Try to solve the puzzles in your own sweet time

Deze song is mijn motto geworden. Recht je rug, doe normaal, val anderen niet lastig met jouw problemen, denk na, blijf kalm, sterk en schaam je niet voor je tranen.

Van de bovenstaande muzikanten zijn er drie dit jaar overleden: Keith Emerson, Maurice White van Earth, Wind and Fire en David Bowie. Prince is ook dit jaar overleden maar met hem heb ik nooit iets gehad. Een aansteller met een hoog stemmetje.
Er zijn meer zekerheden op mijn lijst maar alleen al voor Gwen Stefani van No Doubt heb ik te veel letters nodig. Zij komt volgend jaar aan de beurt.

Thomas van der Steen

Emerson, Lake & Palmer


Earth, Wind and Fire

Des’ree

woensdag 26 oktober 2016

14


                          
14



“…...is op 68-jarige leeftijd in Barcelona overleden.” Mijn hemel, dat kan er maar één zijn. Aan het einde van het ingelaste nieuwsbericht wordt mijn vermoeden bevestigd, fenomeen Cruijff is dood. Het is Witte Donderdag, dag van het Laatste Avondmaal, en de eerste grap is dat JC aanstaande zondag zal herrijzen.
Alle verloven van redacties van talkshows, kranten en tijdschriften worden ingetrokken, de rolodexen ratelen. Nederland zet zich schrap voor het grote rouwen.

Ik sta met mijn fiets voor het Centraal Station van Amsterdam. Om Cruijff te eren ga ik langs de sporen fietsen die mijn jeugdidool in Amsterdam achterliet. Met nadruk jeugdidool, na 1974 was ik wel klaar met die notoire, rancuneuze querulant. Eerst verliet hij Ajax na drie opeenvolgende Europacups - onvervalst verraad - en het jaar daarop zadelde hij me op met een trauma dat ik pas 14 jaar ( toeval! ) later zou kwijtraken. In die levensbepalende finale van 1974 ergerde ik me groen en geel aan zijn gepraat en gemekker. De scheids ook, hij kreeg geel ná het rustsignaal, Nederland verloor en het was zijn schuld.

De zaterdag na Goede Vrijdag mag dan Stille Zaterdag heten maar daar is weinig tot niets van te merken. Terwijl toeristen slingerend hun weg zoeken naar gracht, museum of Achterhuis stuur ik naar de Middenweg. Over de Ruijter- en Piet Heinkade fiets ik langs het IJ waar cruiseschepen aangemeerd liggen. Samen met een Intercity buig ik naar rechts. Na Artis en het Tropenmuseum passeer ik een onzichtbare grens: ik ben verlost van toeristen en heb alleen nog maar last van Mokumers. Ik draai het fietspad van de Linnaeusstraat op, hier smeekte Theo van Gogh vergeefs om genade tot zijn beul.

De Middenweg is kaarsrecht en lang, aan het eind ligt Betondorp. De straten zijn smal, de huisjes piepklein. Het ouderlijk huis van Jopie is zo gevonden. De stoep ligt bedolven onder de bloemen. Als ik mijn fiets in het gangetje stal ervaar ik een historische sensatie: dit is de plek waar Cruijff eindeloos met zijn bal jongleerde. Mensen drommen samen rond de bloemenzee en bejaarde buurtbewoners vertellen aan iedereen die het wil horen dat zij het meteen in die magere zagen. Op het raam staat een treffende uitspraak van Johan geëtst: ‘ Buitenspelen zou een vak moeten zijn op school’.

Letterlijk om de hoek ligt op De Nieuwe Ooster zijn vroeg overleden vader begraven. Als ik voor zijn graf sta, Johan praatte tegen die steen, zie ik hoe dichtbij stadion de Meer lag. Als de supporters zijn zoon toejuichten zwol de geest van Manus van trots.
Op zondag 24 januari 1971 was ik met de vriend van mijn zus mee. Ajax speelde tegen ADO en won met 3-0. Het viel me op dat het vak waarin ik zat enthousiaster oeh en aah-de als Piet Keizer aan de bal was dan wanneer de tovenaarsleerling dat was. Piet scoorde tweemaal, Johan maakte de derde.

Door Duivendrecht koers ik naar de Arena. Meteen na het overlijden gaan er stemmen op om dat stadion te herdopen tot Johan Cruijff-Arena. Juist hier liet hij zich van zijn slechtste kant zien. Verbeten dramde hij via vazallen van de Telegraaf zijn zin door bij Ajax.
Gisteren speelde Oranje hier een oefenduel tegen Frankrijk. Mijn zoon was toeschouwer en klapte in de 14e minuut fanatiek mee met het eerbetoon. Hij vertelde me dat zijn kippenvel kroop waar het niet gaan kon. Vandaag vormt zich voor de ingang een lange rij om het condoleanceregister te tekenen. Te lang om aan te sluiten.

De in alle opzichten treurige plek verlaat ik richting Amstel. Via Ouderkerk bereik ik de rivier. Over de dijk fiets ik met de stroom mee naar de stad. Bij begraafplaats Zorgvlied sla ik linksaf en geniet nog even van de rust. Die wordt ruw verstoord als ik parallel fiets met metro, tram, trein en de bulderende A10. Haaks komen ook nog vliegtuigen over. De torenhoge Zuidas maakt indruk, het wordt nog ‘s wat met het dorpse Amsterdam.

Ik fiets een rondje om het Olympisch Stadion. In 1972 zag ik vanuit vak SS [ sic ] van heel ver, een fel verlicht poppetje behendig excelleren en winnen van Arsenal.
Als ik het stadion heb gerond stuit ik weer op bloemen. Ze liggen tussen het Cruijff Court en het lelijkste standbeeld ooit. Nummer 14 wordt door Hoeness getackeld in de eerste minuut van de WK-finale in 1974. De versierde penalty gaf geen soelaas.

Ik fiets door het Vondelpark naar het centrum. Toeristen duiken weer op, het verkeer stropt. Het Lieverdje heeft een Ajax-das om. Omdat het te druk was bij het condoleanceregister bij de Arena probeer ik het bij het Amsterdam Museum. In de Schuttersgalerij heerst een plechtige stilte. Onder de iconische foto van Paul Huf van Nuninga, Swart, Keizer en de jonge Cruijff staan een tafel en stoel. Als ik zit denk ik aan mijn Catalaanse vriend Joan. Hij maakte mij duidelijk wat Cruijff voor zijn volk heeft betekend. Ik begreep het pas goed toen ik samen met hem de film ‘ En Un Momento Dado’ zag. Hij giert van het lachen bij die uitspraak, wordt stil als hij zijn zoon Jordi - toen een verboden naam in Spanje - doopt en huilt vreugdetranen als Cruijff in zijn eentje Real Madrid in eigen huis vernedert met 0-5.
Ik teken en eer de verlosser van een volk en niet die eigenwijze gelijkhebber.

Mijn vriend Joan, Catalaans voor Johan, noemde zijn zoon natuurlijk ook Jordi en overleed eerder dan Cruijff.

Thomas van der Steen



woensdag 12 oktober 2016

Bretagne

      
             


              Bretagne (2)


Precies zoals ik in de vorige Leunstoel voorspelde is de hemel tegen lunchtijd blauw met hier en daar een toefje wit. De zee is zo dichtbij dat ik ‘m ruik. Een verkeersbord langs het smalle weggetje waarschuwt dat ie sans issue is. Ah, doodlopend, beter kan niet.
De baai wordt begrensd door ruige rotsen. Tientallen bootjes dobberen aan hun boeien. Het strand is goudgeel, het zand fijn. Aan de Côte d’Azur zou het afgeladen zijn. Maar hier blijft het bij wat bejaarden, een paar gezinnen en een verloren puber.
Er is dan ook maar één eettent, een café en een man die in zijn caravan crêpes bakt. De berg lege potten Nutella erachter zou Damien Hirst voor een vermogen aan Tate Modern verpatsen.


Ik heb er al 35 kilometer opzitten dus veroorloof me een rijke lunch in restaurant Vue de Mer. Eerst charcuterie uit de streek, daarna mosselen met friet. Tot slot kaas geserveerd met verse vijgen. Als ik na de koffie terug naar het strand loop zie ik dat de dobberende bootjes ondertussen als oorlogsinvaliden schuin op hun kiel op het zand rusten. Dat is waar ook, het verschil tussen eb en vloed is hier het grootst van heel Europa.


De lunch geeft me energie om kilometers te maken. Gedragen door een oostenwind stuif ik voort. In Perros-Guirec zie ik voor een kerk een oorlogsmonument dat me bekoort. De ellenlange namenlijst van slachtoffers van la Grande Guerre in graniet. Ervoor een beeld van de weduwe van Louis Lariven. Tenminste, naar die naam wijst ze. Haar kinderen, een peuter en een kleuter, volgen met hun ogen de gestrekte arm van mama. Een versteend tableau vivant.
De naam Le Merrer komt trouwens vier keer op die lijst voor. Voor de romantiek van Saving Private Ryan was - het leven van een vierde zoon werd gered - in de Eerste Wereldoorlog geen plaats. Pierre, Guillaume, Félix maar ook Yves sneuvelden in de godvergeten modder van Verdun of Ieper.


Westwaarts fietsend kleuren de rotsen roze, onmiskenbaar heb ik de Côte de Granit Rose bereikt. Het natuurfenomeen maakt extra indruk omdat ik moederziel alleen ben. Elon Musk wil ons naar Mars schieten, ik waan me al op de rode planeet. Ik stap af om de stenen beter te bekijken. Ze zien eruit als onbewerkte aanrechtbladen. Ik volg de kustweg en de rotsblokken worden steeds grilliger van uiterlijk. Erosie vormde een steen tot een eenogig gezicht dat balanceert op de punt van een andere rots. En alles roze, het lijkt wel een creatie van Dali.


In Trégastel sla ik linksaf en verlaat de kust. Verder landinwaarts ligt een fenomeen dat ik moet zien. Een antenne, gebouwd in 1962, om televisiebeelden naar Amerika te stralen en andersom. Om de kwetsbare antenne te beschermen tegen weer en wind hebben ze er een ballon omheen opgeblazen. Van verre zie ik de witte bal in het landschap liggen en hij wordt groter en groter. Als ik vlakbij ben lijkt het wel of ik naar een driedimensionale vlag van een nieuw land kijk. De onderste balk is een gifgroene band van pas gemaaid gras, in het midden die 50 meter hoge spierwitte bol en boven een staalblauwe balk van de wolkenloze lucht.


Als ik ‘s avonds in de schemer terugfiets naar het vakantiehuisje loopt de kortste route door een veld met bloeiende artisjokken. Vleermuizen fladderen onberekenbaar en onheilspellend boven mijn hoofd. Pas in bed brengt het regelmatige geluid van de branding me weer tot rust.

Thomas van der Steen

woensdag 28 september 2016

Breizh

 
  
           BREIZH (1)


Vaak ging ik op vakantie naar Bretagne ( Breizh in het onverstaanbare Bretons )  zeker in mijn jeugd. Ik heb er met emmertjes op het strand gespeeld, naast de schiettent naar een zoen van Geneviève verlangd, mijn meerdere erkend in Cédric op Space Invaders en in nachtclub Les Chandelles een biertje van de bar gepikt omdat die duurder was dan vloeibaar goud. Later liet ik mijn vrouw de menhirs in Carnac zien. Nog later beaamden mijn kinderen dat mosselen op een dorpsfeest het best smaken met Muscadet uit een plastic beker.
Dat alles speelde zich af in het zuiden, nu ben ik voor het eerst onderweg naar het ruige noorden van die regio. Als ik in mijn achteruitspiegel kijk zie ik mijn oer-Hollandse Gazelle op de fietsdrager meedeinen over de hobbels van de D21.


Door de koele zeebries laat ik me niet afschrikken. Zelfs het dikke wolkendek weerhoudt me niet om de volgende dag op de fiets te stappen. Door al mijn ervaring weet ik hoe het weer zich hier gedraagt. De ochtend begint grauw, net voor of na de lunch breekt de hemel open en er volgt een zonnige dag.
Het dorp waar ik verblijf ziet er verlaten uit. De boulangerie heeft het niet gered en is voor altijd gesloten. Dat de farmacie juist goede zaken doet zie ik aan het groene kruis dat een caleidoscopische lichtspel opvoert. Een obelisk met namen, een kraaiende haan erbovenop, staat hier als monument voor de lugubere oorlog die Europa 100 jaar geleden teisterde. Te saai om te stoppen, ik wacht op een melancholischer exemplaar. Meteen na de laatste huizen van het dorp begint het glooien. Op de top van een heuvel zie ik, verdeeld over de horizon, vier conische witte watertorens. De Fransen noemen ze chateaux d’eau, waterkastelen. De afdaling gebruik ik om de daarop volgende heuveltop die opdoemt te bedwingen. Een makkie, dat blijft vast niet duren.


Als ik weer een top heb bereikt zie ik eindelijk de zee, de zee waar ik altijd naar hunker. Dat verlangen is genetisch bepaald en afkomstig van mijn moeder. Zij ging in 1963 op de dag van vertrek terug naar Nederland ‘s ochtends afscheid nemen van het strand en branding. Ik, 5 jaar oud, liep mee en begreep er niks van. Nu wel, meer dan ooit.
De weg naar de kust daalt en daalt. Door een loofbos suis ik naar beneden, haren in de wind en door bladerdek gefilterd zonlicht op het asfalt. Een klaterend beekje spoedt zich ook naar beneden maar ik win.


Sneller dan het water passeer ik het bord Paimpol. Het dorp is trots op haar abbaye de Beauport en alle pijlen wijzen de toeristen naar dat historische gebouw. Een klooster uit de 12e eeuw dat angstvallig wordt beschermd door hekken. Het enige gevaar voor de gotische bogen zijn de losbandig groeiende hortensia’s. Blauw en roze bloesem overwoekert de ruïne.
Ik zoek een bankje in de schaduw om uit te rusten. Naast me zit een man die de punt van zijn wandelstok met een mes aanscherpt. Een Süddeutsche Zeitung steekt uit zijn rugzak dus ik vraag in mijn beste Duits: ‘Wohin geht die Reise?’ ‘Santiago de Compostela, selbstverständlich, und Sie?’ Ik knik in de richting van de zee, zwijg, maar denk: selbstverständlich.


Thomas van der Steen







donderdag 1 september 2016

               

   Dit moet een zondag zijn

Nadat vrienden een voorstelling van Kasper van Kooten hadden bijgewoond deden ze mij zijn CD ‘Een Kwart van m’n Hart’ cadeau. Ze dachten steeds dat er een jongere versie van mij op het podium stond, vandaar. Drie liedjes vielen me op:
‘86 - Kasper verklaart de liefde aan Prince.
Mooie blouse - iedere man herkent de puberale onhandigheid.
Dit moet een zondag zijn - de sfeer van een lome, lusteloze zondag wordt bezongen.
Als kind haatte ik zondagen. Mijn vriendjes waren naar de kerk of op familiebezoek, onze straat uitgestorven. Zo’n zondag, het hele huis ruikt naar sleur, maar dan 50 jaar later. Er zat niks anders op, naar buiten en fietsen.

Het is niet alleen zondag maar ook nog bouwvak, leger tref je de straten niet. Het is zonnig, hier en daar torenhoge wolkenwatten. De Wakkerendijk in Eemnes is kaarsrecht en ellenlang. Links boerderijen, rechts de Eempolder. Tussen koeien, paarden en schapen zwermen weidevogels. Van verre zie ik een tractor met aanhanger haaks de dijk naderen. Eén van ons zal moeten inhouden. Ik knik en laat ‘m voor. Met een nors gezicht en zonder groet of teken van dank draait hij de dijk op. Net als ik hem in gedachten afserveer als botte boer zie ik wat hij in zijn bakkie vervoert. Door de bocht zwaaien de stijve poten van een dood schaap van rechts naar links.
Zo stil als het tot nu toe is, zo druk is het aan de einde van de dijk. Theetuin Eemnes is open en iedereen die niet aan een strand ligt is hier. Het parkeerterrein puilt uit en ontelbare fietssturen glinsteren in de zon.

Ik sla rechtsaf richting Gooimeer. Parallel met de A27 loopt een zandweg naar de voormalige Zuiderzee. Daar aangekomen links naar Huizen, de haven van het Gooi. Een pad smaller dan mijn trappers breed voert naar de Gooimeerpromenade. Daar liggen vijf architectonische wonderen. Zilverkleurige appartementscomplexen die boven water hangen. Door hun vorm kregen ze ‘de Sfinxen’ als bijnaam. Allemachtig, wat een uitzicht moet je wel niet hebben en wat zou ik er graag willen wonen.

Ik heb 20 kilometer gefietst en keer weerom. De bewolking neemt toe en ik ben toch aan het eind van de wereld. De snelste route gaat dwars door groeigemeente Huizen. Onafzienbare, maar vooral verlaten wijken volgen zich op als ik stug naar het zuiden fiets. Als ik het oude centrum bereik stap ik af bij een kerkje met begraafplaats. Het eerste veld wordt bevolkt door Molukkers, of Ambonezen zoals wij ze in onze jeugd noemden. De Uneputty’s, Papilaya’s, Noya’s en Manuhutu’s liggen hier zij aan zij. De Molukkers uit Huizen waren berucht op de Hilversumse kermis en in cafés. Ze stonden in groepjes te kijken en te zwijgen. Alleen al van hun zonnebrillen met roze of gele glazen ging dreiging uit. Wij dachten dat ze de hoogste dan in een Oosterse vechtsport met ingewikkelde naam hadden. Het was 1976 en de eerste treinkaping was net achter de rug. Maar op school zaten diverse Molukkers en dat waren keurige en vredelievende jongens en meisjes. Als de band Massada ( uit Huizen! ) in Hilversum optrad dansten we samen tot diep in de nacht.

Op het laatste stuk naar huis word ik ingehaald door een ‘mamil’, a middle-aged-man-in-lycra. Veel later volgt zijn vrouw met de tong bijna op haar voorwiel. Je ziet ze steeds vaker, getrouwde stelletjes op racefietsen. De vrouw altijd volgend, hun mannen zich geërgerd inhoudend. Mens, ga toch wat anders doen!

Vanochtend was er iets loos met mijn lust, nu peddel ik fluitend naar huis.

Thomas van der Steen





donderdag 7 juli 2016

It's lonely at the top


           1317BZ Top

  It's lonely at the top


Nepal, 29 mei 1953
Sherpa Tenzing Norgay geniet van een uniek uitzicht. Wie staat er naast hem? Als vragenmaker bij een quiz ben ik altijd op zoek naar zulke vragen. Ik noem het ‘getrapte’ vragen. De aanwijzingen zijn de treden van de trap die naar de top, het antwoord Edmund Hillary, leiden.
Overigens heb ik niks met bergbeklimmen, sowieso haat ik ontberingen. Kou, zuurstoftekort, valgevaar, bevroren vingers en tenen, hoogteziekte, doe wat je niet laten kunt maar val mij niet lastig. Niettemin heb ik me ook wel eens op ‘het dak van de wereld’ gewaand.

Australië, 28 juni 2015- 297 meter
Het is zondagochtend en als ik mijn hoofd in de nek leg zie ik het topje van de Eureka Tower in Melbourne. Na een etmaal eenmalige ervaringen - eerste keer in Azië, de evenaar passeren, voet zetten op Australische bodem - betreed ik de hoogste woontoren van de wereld. Om bij de 91e verdieping te komen stap ik in de snelste lift van het zuidelijk halfrond. Met 9 meter per seconde ben ik na 38 seconden boven. Het uitzicht is betoverend, Melbourne is een echte wereldstad met bijpassende skyline. Langs en in de slingerende rivier Yarra rennen, fietsen, roeien, kanoën en skaten de sportievelingen. Ik zie 14 spoorlijnen eindigen bij Flinders Street Station. Als Melbourners afspreken doen ze dat daar, onder de klokken.
Het spektakel krijgt een duivels karakter als ik The Edge binnenloop. Het lijkt een lift maar opeens schuift de cabine opzij en hangt buiten de wolkenkrabber. De piccolo van dienst drukt op een knop en de wanden, maar vooral de vloer, blijken doorzichtig. Breekbaar glas behoedt me duizend voet lager te pletter vallen op  Riverside Quay.

Amsterdam, 16 mei 2016- 98 meter
De dag na de opening van A’DAM LOOKOUT meld ik me bij het voormalige Shell-gebouw aan de oevers van ‘t IJ. Een enthousiaste ondernemer was vorig jaar ook in Melbourne. Hij onderging dezelfde ervaring als ik en dacht meteen aan de leegstaande flat in Noord. Het gebouw haalt nog geen derde van de hoogte van die in Melbourne maar dat is in Amsterdam heel hoog. Ik stap in de lift en de piccola, ‘t is een meisje, maant me tijdens de tocht naar boven te kijken. Terecht, dreunende muziek en een hallucinerende lichtshow stuwen ons omhoog.
Er moet nog een hoop gebeuren, de beloofde verrekijkers ontbreken en elektriciteitskabels eindigen verweesd in het niets. Maar het uitzicht is goddelijk. Nooit eerder zag ik ‘t IJ zo glinsteren. Zelfs het Centraal Station ligt er mooi bij. Noord lijkt maar 3 huizenrijen breed en gaat daarna over in natuur. De toren van de Wester schittert in de zon. En ik zie bomen, eindeloos veel bomen.

Rotterdam, 16 mei 2016 - 35 meter
Na mijn bezoek aan 020 spoor ik naar 010. Burgemeester Aboutaleb opent de trap naar het dak van het Groothandelsgebouw naast het station. Ontelbare steigerpijpen vormen het geraamte van de trap. Tijdens het applaus na Ahmeds speech wurm ik me naar voren. De laatste trede voelt als de Hillary Step op de Mount Everest maar het is de inspanning waard. Het is 35 meter, de omringende wolkenkrabbers zijn veel hoger maar het panorama is machtig. Het nieuwe station, de bruggen over de Nieuwe Maas, de havenkranen en de Euromast. Een grijsaard wijst naar de rivier. Met een vet Rotterdams accent vertelt hij zijn kleinzoon dat hij daar duizenden schepen loste. Op panelen kan ik zien waar, tot 14 mei 1940, het huis van mijn vader stond.


Monaco, 17 juli 1998 - 10 meter
Bibberend loop ik naar de rand van de duiktoren van piscine Prince Albert II. Na mijn stoere verhalen over de zomer van 1971 kijkt mijn zoon huizenhoog naar me op. Toen was ik hier ook en sprong, dook, koprolde en zweefde vol bravoure van dit platform. Het is 27 jaar later en de 10 meter lijken er 100. De zeewind strijkt door mijn haar en zwaai naar mijn zoon die nog steeds naar me opkijkt. Ik slik, adem diep in, sluit mijn ogen en duik.

Thomas van der Steen

donderdag 23 juni 2016

GENIET!

        

                    GENIET!



In Portugal beminde ik niet alleen de zon maar ook de wrede branding van de Atlantische Oceaan. Twee weken vakantie en geen wekker, werk, tv en dus geen Sylvana Simons. Maar ook geen fiets en die ging ik missen. Thuisgekomen snakte ik naar een tochtje maar als ik vrij was hoosde het doorlopend. Gelaten wachtte ik op mijn kans.


Het is zover, damp slaat van het asfalt, de zon heeft gewonnen. Het walmende fietspad ruil ik in voor een bospad in het Corversbos. Het rondje dat ik ga maken ken ik van buiten. Daar zijn de moestuinen al met de daarbij horende gebogen gestaltes. Erna de schitterende buitenplaatsen in ‘s Graveland. De provinciale weg naar Weesp, links de molen, rechts de misplaatste lama’s en struisvogels in het weiland. Vlak voor Weesp linksaf en langs de Vecht en de Spiegelplas; de strandjes zijn vol. Langs het huis van onze minister van Defensie, althans, tijdens een interview met Nieuwsuur stond ze ervoor. In Nederhorst den Berg zie ik het schattige kerkje op de terp en iets verder het prachtige kasteel. Ik verheug me al op het Bergse Pad naar Ankeveen.


Dat pad loopt dwars door de Ankeveensche Plassen en is van de natuur en een beetje van mij. Als ik over het bruggetje fiets zie ik torenhoge berenklauw, ze lijken wel buitenaards. Het zandpad is versmald door oprukkend groen. Ik kan het water van de plas niet zien door het hoogstaande riet. Stengels en bladeren striemen mijn schenen. In de corridor vliegen reuzenlibellen hun onvoorspelbare koers. Kleine vogels fladderen vlak voor mijn voorwiel heen en weer het fietspad over. De tocht krijgt Freek Vonk-achtige allure als ringslangen hun kop opsteken. Maar regelrecht angstaanjagend wordt het als ik door wolken insecten rijd. Eerst is het getik op mijn wangen nog grappig maar de wolken worden donkerder en talrijker. Als zelfs door mijn neus ademen geen soelaas biedt neem ik tussen de zwermen door een teug lucht en hou mijn adem in. Het is niet leuk meer en ik smacht naar het einde van het pad.


Eindelijk, ik heb Ankeveen gehaald en plof neer op een bankje. Ik haal diep adem en kom een beetje bij. Voor me een strakblauwe lucht, de rimpelloze plas en een weiland met Friese koeien. Zalig, veilige natuur. Als ik opsta om naar huis te fietsen zie ik dat er GENIET! op het bankje staat. De gebiedende wijs en het uitroepteken ergert me. ‘Hé bank, dat maak ik zelf wel uit!’


Thomas van der Steen



zondag 5 juni 2016

Pretty in Pink

      

    Pretty in Pink



                


Nadat het roze circus in 2010 door Amsterdam denderde is nu Apeldoorn aan de beurt als decor voor de proloog van de Giro. Om de Ronde van Italië van dichtbij mee te maken hoef ik niet af te reizen naar Messina. Met de auto ben ik via de A1 binnen een uur in Apeldoorn.


                                              De dag ervoor:


Het is niet alleen Hemelvaartsdag maar ook Bevrijdingsdag. Met de fiets wil ik het parcours van 9,8 kilometer verkennen. De start is in Omnisport, een multifunctionele hal met wielerbaan. Bij de deur waar de coureurs morgen verschijnen stap ik op de fiets. De Zutphensestraat gaat in een rechte lijn op het centrum aan. Maar vlak daarvoor moeten de renners, en nu ik dus, haaks naar rechts. De route wordt met roze pijlen aangegeven. Ten overvloede heeft de gemeente in de lantaarnpalen roze gespoten fietsen gehangen, ik hoop maar dat het weesfietsen zijn.


Alles in roze gedompeld. Linten, ballonnen, vlaggetjes, slingers, spandoeken, alles is roze, de Japanse kers bloeit en de kinderen drinken Fristi.


Langs Kanaal Noord is het saai, garages en onbestemde loodsen rijgen zich aaneen. Aan het eind linksaf, meteen daarna weer. Overduidelijk is dit de dure wijk van Apeldoorn. Herenhuizen, villa’s, Prinsenpark, nog meer villa’s en het Wilhelminapark. Bij het Oranjepark, toe maar, nog een park, hangt aan een paal de mededeling dat ik halverwege ben.
De route schampt het centrum maar buigt op tijd af. De Kerklaan voert westwaarts en gaat over in de Canadalaan. De stad is haar bevrijders eeuwig dankbaar. De Soerenseweg ligt er prachtig bij. De bladeren van de bomen filteren het felle zonlicht.
Als ik langs een kerkhof rij kan ik me niet beheersen en stap af. Roze ontbreekt hier. Het is een grote begraafplaats en ik neem de tijd om te banjeren. Onder een berk zit een echtpaar op campingstoeltjes. Thermosfles en plastic bekers tussen hen in. Snel kijk ik op de steen en zie dat hun Marinus op 5-5-2011 overleed, vandaag 5 jaar geleden. In een hoek van de rustplaats staan 23 dezelfde kruisen. Op een grote steen staat: slachtoffers vliegramp chr. HBS 7 oct. 1946. Nog nooit van gehoord en vraag het een oudere man. Een militair piloot wilde zijn moeder groeten en vloog stuntend boven de stad. Het ging fout, hij stortte neer en de brandstoftank scheurde open in de gymzaal van de school. Alle sportende leerlingen verbrandden, de oudste was 17.


Aan de rand van de stad moet ik rechts de Jachtlaan op. Deze weg gaat naar het kruispunt met de beruchte Naald. Links zie ik de lange oprijlaan die naar Paleis het Loo voert. De Loolaan, een brede boulevard, vormt het laatste stuk tot de finish. Een prachtige route door een mooie stad, de renners zullen denken dat Nederlanders in een paradijs wonen.


                                            De dag zelf:


Op vrijdag ga ik met de trein naar Apeldoorn. Daar spring ik op een OV-fiets. Ik spoed me naar de parkeerplaats van Omnisport om de bussen van de wielerteams te bewonderen. Mecaniciens lopen zenuwachtig en zwetend rond met wielen. In de schaduw van de bussen rijden de eerste renners zich al warm op de rollers. Er is rumoer, Koning  Willem-Alexander arriveert. Als hij binnen de hal Fabio Sabatini wegschiet fiets ik met die mee. Hij op de weg en ik achter de haag toeschouwers op het fietspad. In drie pedaalslagen ben ik ingehaald maar maak wel de aanmoedigingen mee die over de coureurs golven.


De stad is nog rozer dan gisteren. Twee Turkse meisjes dragen knalroze hoofddoeken en dat er roze Levi’s bestaan wist ik niet maar vandaag zie ik er 5.


Een vriend van me is iets hoogs bij een van de sponsors. Op zijn uitnodiging meld ik me bij een van de VIP-dorpen. In no time zit ik op de tribune met pasta, prosciutto en prosecco, mille grazie Roberto. Met bloedstollend klein verschil zien we ‘onze’ Tom Dumoulin winnen en de eerste roze trui aantrekken. Als ik naar het station fiets zie ik dat Apeldoorn wordt opgeruimd en van zijn roze karakter wordt beroofd.

Thomas van der Steen

donderdag 24 maart 2016

Euskadi ( 2 )


                 
 
 Euskadi ( 2 )
Een wolk krijsende meeuwen maakt een einde aan mijn siësta. De vogels escorteren een vissersboot die plok-plokkend de haven binnenvaart. Na twee keer knipperen ben ik gewend aan het felle zonlicht. Pyreneeënreuzen maken de grens tussen Frankrijk en Spanje zichtbaar.

Eerst fiets ik naar het treinstation van Hendaye. Door mijn tomeloze interesse voor alles wat naar oorlog riekt weet ik dat Hitler en Franco hier in 1940 elkaar troffen. Hitler wilde van Franco horen of die iets terug wilde doen voor Duitslands hulp tijdens de Spaanse Burgeroorlog.
Ik ervaar een ‘historische sensatie’ als ik op een historische plek ben. Een kort moment word ik één met het verleden. Het begrip is gemunt door Johan Huizinga, vermaard historicus. Ik had het in de loopgraven aan de IJzer, op de heuvel in Waterloo waarvandaan Napoleon zijn Grand Armée zag verliezen, op de tegel waar Pim Fortuyn doodbloedde en op het strand van Deal in Kent waar Julius Caesar zijn sandaal op Britse grond zette.
Ik vraag de vrouw achter het loket of er ergens een steen ligt of een plaquette hangt. Aan alles merk ik dat ze geen idee heeft waar ik het over heb. Ze verwijst me naar een groepje mannen met fluorescerende hesjes. Ik stel dezelfde vraag maar ze schudden allen nee. Aan hun gezichten kan ik zien dat ze het maar vreemd vinden, die interesse voor de precieze plek waar twee massamoordenaars elkaar de hand schudden. Als ik wegloop voel ik hun blikken in mijn rug priemen. Ze denken natuurlijk dat ik een verwarde neonazi ben.

Meteen als ik onder de luifel van het station vandaan kom, fiets ik over een bruggetje en ben ik in Spanje. De grensplaats heet Irun en ziet eruit als een industriestad in Oost-Europa. Uitgewoonde woonkazernes, industrieterreinen, walmende schoorstenen en verlaten parkeerterreinen.
Veel is in Spanje goedkoper dan in Frankrijk. Het zijn de usual suspects: brandstof, drank en tabak. Supermercado’s van wand tot wand afgevuld met cognac in 5 liter flessen en meters sloffen sigaretten. Op de parkeerplaats ontwijk ik een Fransman met een karretje vol Pernod, zijn eerste goedkope sigaret bungelt al in zijn mondhoek. Bij het benzinestation vlinderen prostituees tussen de trucks. Chauffeurs vullen hun tanks tot de rand met goedkope diesel en overwegen een zonde.

Ik vlucht naar de kust maar de Jaizkibel, een heuvel van 500 meter hoog, ligt in de weg. Ik klim langzaam maar gestaag. Op de top staan de vlaggen strak. Ik laat mijn blik over de Atlantische kust glijden. Voornamelijk grillig maar soms worden de rotsen onderbroken door paradijselijke stranden. Rap maar beheerst daal ik, de banden suizen over heet asfalt. De natuur houdt pas op als ik Lezo bereik. Vanaf hier fiets ik verder langs de kust. In de verte zie ik San Sebastian al liggen.

Door buitenwijken bereik ik de Maria Cristina brug. Op de hoeken van de brug staan vier obelisken van 18 meter hoog. Bovenop staan steigerende paarden, het lijkt wel of ik de hoofdstad van een keizerrijk betreed. San Sebastian heeft maar 200.000 inwoners.
Als ik de rivier kruis word ik de oude stad ingezogen. De steegjes zijn smal, de sfeer bruisend. Ik laveer dieper en dieper de stad in. Op de vloer van een zaak zie ik honderden witte papiertjes liggen. Ik vermoed een gokparadijs waar verloren weddenschappen op de tegels gesmeten worden. Als ik binnenstap blijkt het een pintxos-bar te zijn, de Baskische variant van tapas. De witte papiertjes zijn servetten. Het is zes uur en bomvol. Onafgebroken reikt het personeel schoteltjes met pintxos aan uitgestoken handen. Een norse, ouwe knar zit prominent achter de kassa. Hij heeft de grootste onderbeet die ik ooit zag waar hij doorlopend wijn in giet. De wijn, Txakoli, wit en mousserend, wordt uit lage waterglazen gedronken. De baas ziet mijn onwennigheid en wenkt me. Hij schenkt me een glas en proost. Zijn zoon heeft een jaar in Liverpool gestudeerd en wordt aangesteld als mijn loods voor de avond. Zonder te vragen krijg ik prikkers met tonijn, zalm, paprika, aardappel, knoflook maar ook stokbrood met omelet, kaas, ham, meloen en gamba’s. De gepocheerde zee-egel durf ik te weigeren, de wijn niet.

Buiten is het donker. Ik fiets over de boulevard en overal twinkelen lichtjes, op het water en aan de wal. Ik maak me zorgen over de terugreis. In Nederland is het normaal je fiets mee te nemen in de trein, maar hier? Als ik het perron bereik verdwijnt mijn zorg. Daar staat een boer met in elke hand een koord met daaraan een geit, hij moet ook naar Biarritz.

Thomas van der Steen

donderdag 10 maart 2016

Euskadi (1)

        
    
                     Euskadi (1)

Toen ik op het onchristelijke tijdstip van 5.30 naar mijn werk fietste, floot een vermetel vogeltje bibberend zijn lentelied. Hij had gelijk, het was 1 maart en meteorologisch gezien lente. Maar op mijn enige vrije dag deze week hoor ik, al voordat ik de gordijnen opentrek, het doffe geluid van natte sneeuw tegen het raam kwakken. Een seconde later zie ik natte ijskristallen een onregelmatig spoor trekken over het glas. Tot de horizon hangen loodgrijze wolken zwaar in de hemel. Ik sluit mijn ogen en mijmer over de Golf van Biskaje: de lucht kleurt nog blauwer dan de zee.

Op Boulevard des Plages in Biarritz stap ik op mijn huurfiets. Vandaag hoop ik langs de Baskische kust Donostia te bereiken. Voor degenen die het Baskisch niet machtig zijn, in het Spaans heet de stad San Sebastian. Het is nog vroeg en omdat de tocht ongeveer 50 kilometer bedraagt kan ik rustig aan doen.

Peddelend kijk ik over brede stranden naar een wilde zee. Op hoge golven balanceren poppetjes op surfboards. Als de branding uiteenspat glijden de surfers soepel het goudkleurige strand op. Hotel Miramar is wit, nieuw en ziet eruit als een cruiseschip dat het land is opgevaren. Iets verderop ligt Hotel du Palais: rood, statig en oud. Het ademt de grandeur van de badplaats uit de 19e eeuw. Op het terras nipt een man met een crèmekleurige Borsalino van zijn koffie. Op tafel staat ook een glas Calvados, een straf begin van de dag.
In dit hotel resideerden keizers, koningen en tsaren. Tsaar Alexander III liet een Russisch-orthodoxe kerk bouwen, de koepel met zijn vreemde kruis steekt boven de daken uit.
Waar het strand eindigt steekt een rots ver de zee in. Het is Rocher de la Vierge, de rots van de heilige maagd Maria. Via een loopplank, ik mag hier niet fietsen, bereik ik het beeld van de moeder met haar kindeke. Hiervandaan zie ik een kleine baai, ingeklemd tussen de rotsen. Daar ligt een stadsstrandje, de gele badhokjes uit het begin van de vorige eeuw verraden allure. Meeuwen vinden Maria trouwens ook een mooi uitkijkpunt en daardoor is er van haar maagdelijkheid weinig over.

Ik probeer zo dicht mogelijk bij de zee te blijven op mijn tocht naar het zuiden. Maar duinen en mul zand liggen in de weg, noodgedwongen fiets ik over de D810. Frankrijk mag voor velen het beloofde land zijn, de lelijkheid langs de D-wegen kent geen grenzen. Het is vaak een haag van bedrijventerreinen, benzinestations met treurige wasstraten, hamburgerketens, kleine industrie, mega-supermarkten en alle daarbij horende reclame-uitingen. Gelukkig liggen er ook chalets in de heuvels, de authentieke Baskische huizen zijn veelal wit met rode daken en luiken.

Ik passeer Bidart en Guéthary en nader Saint Jean de Luz. De straten krijgen Baskische namen, de k, z, x, q en u voeren de boventoon. Bixente Lizarazu, de legendarische en succesvolste voetballer ooit, is hier geboren. In 2001 was hij met Bayern München landskampioen, bekerhouder, Supercupwinnaar, won de Champions League én de wereldbeker. O ja, en met het Franse nationale team was hij toen regerend Europees én Wereldkampioen.
De zon is inmiddels op haar hoogste punt als ik over de kustweg eindelijk weer langs het strand fiets. Onafgebroken drupt zweet langs mijn neus en ik kan de rollende golven niet langer weerstaan. Tussen surfers waag ik me in de branding. De golven zijn huizenhoog en ik geef me willoos over aan het natuurgeweld.

Een halfuur verder ligt de grensplaats Hendaye en daar gebruik ik de lunch. Aan de kade in de haven op het terras voor La Cabane du Pêcheur eet ik een hemelse portie langoustines tot de laatste staart op. Ondanks het feit dat ik nog naar Spanje moet fietsen veroorloof ik mezelf een half flesje Muscadet. Na de koffie vlij ik me op een strandstoel en dommel weg.

Thomas van der Steen