BREIZH (1)
Vaak ging ik op vakantie naar Bretagne ( Breizh in het onverstaanbare Bretons ) zeker in mijn jeugd. Ik heb er met emmertjes op het strand gespeeld, naast de schiettent naar een zoen van Geneviève verlangd, mijn meerdere erkend in Cédric op Space Invaders en in nachtclub Les Chandelles een biertje van de bar gepikt omdat die duurder was dan vloeibaar goud. Later liet ik mijn vrouw de menhirs in Carnac zien. Nog later beaamden mijn kinderen dat mosselen op een dorpsfeest het best smaken met Muscadet uit een plastic beker.
Dat alles speelde zich af in het zuiden, nu ben ik voor het eerst onderweg naar het ruige noorden van die regio. Als ik in mijn achteruitspiegel kijk zie ik mijn oer-Hollandse Gazelle op de fietsdrager meedeinen over de hobbels van de D21.
Door de koele zeebries laat ik me niet afschrikken. Zelfs het dikke wolkendek weerhoudt me niet om de volgende dag op de fiets te stappen. Door al mijn ervaring weet ik hoe het weer zich hier gedraagt. De ochtend begint grauw, net voor of na de lunch breekt de hemel open en er volgt een zonnige dag.
Het dorp waar ik verblijf ziet er verlaten uit. De boulangerie heeft het niet gered en is voor altijd gesloten. Dat de farmacie juist goede zaken doet zie ik aan het groene kruis dat een caleidoscopische lichtspel opvoert. Een obelisk met namen, een kraaiende haan erbovenop, staat hier als monument voor de lugubere oorlog die Europa 100 jaar geleden teisterde. Te saai om te stoppen, ik wacht op een melancholischer exemplaar. Meteen na de laatste huizen van het dorp begint het glooien. Op de top van een heuvel zie ik, verdeeld over de horizon, vier conische witte watertorens. De Fransen noemen ze chateaux d’eau, waterkastelen. De afdaling gebruik ik om de daarop volgende heuveltop die opdoemt te bedwingen. Een makkie, dat blijft vast niet duren.
Als ik weer een top heb bereikt zie ik eindelijk de zee, de zee waar ik altijd naar hunker. Dat verlangen is genetisch bepaald en afkomstig van mijn moeder. Zij ging in 1963 op de dag van vertrek terug naar Nederland ‘s ochtends afscheid nemen van het strand en branding. Ik, 5 jaar oud, liep mee en begreep er niks van. Nu wel, meer dan ooit.
De weg naar de kust daalt en daalt. Door een loofbos suis ik naar beneden, haren in de wind en door bladerdek gefilterd zonlicht op het asfalt. Een klaterend beekje spoedt zich ook naar beneden maar ik win.
Sneller dan het water passeer ik het bord Paimpol. Het dorp is trots op haar abbaye de Beauport en alle pijlen wijzen de toeristen naar dat historische gebouw. Een klooster uit de 12e eeuw dat angstvallig wordt beschermd door hekken. Het enige gevaar voor de gotische bogen zijn de losbandig groeiende hortensia’s. Blauw en roze bloesem overwoekert de ruïne.
Ik zoek een bankje in de schaduw om uit te rusten. Naast me zit een man die de punt van zijn wandelstok met een mes aanscherpt. Een Süddeutsche Zeitung steekt uit zijn rugzak dus ik vraag in mijn beste Duits: ‘Wohin geht die Reise?’ ‘Santiago de Compostela, selbstverständlich, und Sie?’ Ik knik in de richting van de zee, zwijg, maar denk: selbstverständlich.
Thomas van der Steen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten