‘Scarlett, fietsen is niks voor mij.’
'Kijk Scarlett, daar gaat die uitslover weer, de buurman gaat fietsen. Ik weet nog goed dat hij daarmee begon, met dat fietsen. Zijn eerste tochtje was nota bene naar Holysloot. Of de duvel ermee speelde. O, o, wat kwam meneer enthousiast terug. Hij trof me die warme Hemelvaartsdag voor het huis in de late middagzon. Toen de naam Holysloot viel huiverde ik.’
‘Het was januari 1945, het was oorlog maar vooral stervenskoud. En we hadden honger. Vader werkte in Duitsland als dwangarbeider in een fabriek. Berend, mijn kleine broertje, lag slecht. Bleek en graatmager lag hij te bibberen in bed. Mama was bezorgd en bang. Ik moest van haar op vaders fiets naar de boeren om eten te halen. Ik kreeg haar trouwring mee. En een armband, die kende ik niet maar die was ook van goud. Omdat de fiets zo groot was moest ik staand fietsen, ik was al doodop toen ik in Noord aankwam. Ik had het zo verrekte koud, gruwelijk. In Holysloot kon ik niet meer en donderde verstijfd van de fiets. Ik werd opgeraapt door een boerin die me naar de boerderij bracht. Ik mocht me warmen aan de kachel in de keuken en mijn handen tintelden zo erg dat ik moest huilen van de pijn. Haar man gaf me voor de ring en de armband een zak aardappelen en een paar grote kolen. De boerin wond nog een paar lappen om mijn handen.
Thuisgekomen huilde mama aldoor, zelfs bij het maken van de soep. Berend en ik slobberden de koolsoep gretig naar binnen, verdund met mama’s tranen. Gelukstranen Koen, zei ze later altijd.’
‘Weet je nog Scarlett, dat -ie naar Velsen was gefietst? Hij zei dat hij had genoten van de Hoogovens. De vormgeving van zware industrie kon ‘m wel bekoren. Ik hield maar voor me dat ik twintig jaar daar in de walserij heb gewerkt. Industrie kan er dan mooi uitzien, er werken is gruwelijk. Ik woonde in bij mensen in Spaarndam en moest drie jaar lang langs het Noordzeekanaal naar mijn werk fietsen. En daarna weer terug, hè. Ik haatte dat fietsen zo erg. Nou ja, één keertje niet dan. Ik had net kennis aan Trijntje. Het was een warme voorjaarsdag en de avond ervoor waren we naar Gejaagd door de Wind geweest. Trijn was helemaal kapot van die film. We fietsten langs mijn werk en reden zo door naar zee. Afijn, het was zwoel, de zon ging vuurrood onder en de duinpan was diep. Op zeker dat daar onze Clark is verwekt. Het schemerde dan wel toen we terug fietsten maar ik zag de blos op haar wangen.
O, wat ben ik in de fabriek gepest met haar naam. “Heeft ze een verkeerde wissel genomen, is er thuis weer eentje ontspoord, is ze het spoor bijster, komt ze nog wel eens een beetje op stoom?”, gek werd ik ervan. Maar toen Clark bij haar crematie sprak en zei dat Trijn was uitgerangeerd, jankte ik.’
‘Ah kijk, hij gaat met de slee. Hij zegt dat hij die stationcar gekocht heeft voor het fietsen. Dan kan de fiets zo achterin. Laatst was -ie naar Duitsland om daar te gaan fietsen. Met die BMW was hij binnen het uur in Elten! Toen Clark nog klein was zijn we eens een week naar het Zwarte Woud geweest. De familie van het Gasthof had in de schuur een kinderfiets staan. Clark was net zes en draaide maar om dat fietsje heen. De baas vroeg mij of wij de fiets een middagje wilden lenen, dan kon ik die kleine leren fietsen. Ik met hem naar een grasveld waar het zacht vallen was. Ik hield hem rechtop, een duwtje en dat jong fietste zo weg! Mijn trots won het van de verbazing. Geloof me Scarlett, het was het gelukkigste moment uit mijn leven. Hij wilde natuurlijk over de weg naar het hotel fietsen en toen ging het helemaal mis. Al slingerend ging hij hard onderuit en had schaafwonden van boven tot onder. Wat heb ik daar een gelazer over gehad met Trijntje. Ik ging van de hemel naar de hel in precies 300 meter.’
‘Niet zo piepen Scarlett, ik zwaai nog even naar de buurman. Ja ja, je krijgt zo je zaadjes, dear. Dat stomme gefiets ook; frankly my dear, I don’t give a damn, hahahaha.’
Thomas van der Steen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten