donderdag 26 maart 2015

Voorwaarts naar het verleden



            1211BZ Verleden
Voorwaarts naar het verleden


In de herfst van 1968 verhuisden we, ik was 10 jaar en moest naar een andere school. De maandag na de herfstvakantie begonnen ze op de nieuwe school met zinsontleding. Ouwe koek voor mij dus al snel gleden mijn ogen over de hoofden van mijn nieuwe klasgenoten. Ze bleven steken bij een poster aan de muur. De afbeelding schonk me een blik in de toekomst. Een stad vol wolkenkrabbers met spiegelende puien, vliegende auto’s, hangende tuinen en doorzichtige buizen waar treinen doorheen raasden. De meester merkte mijn geestelijke afwezigheid op en zei: 'zo dromer, en wanneer denkt de nieuwkomer dat deze droom werkelijkheid zal zijn?' 'In 1985, meneer,' voorspelde ik.

Vanaf Werkhoven volg ik de Kromme Rijn richting Utrecht. De mist hangt zwaar over het land. De beloofde zonnige lentedag is uitgebleven. De kronen van de populieren zijn onzichtbaar. In de dorpjes Odijk en Bunnik wordt het grijze decor gebroken door de witte kerkjes op de oever van de rivier. Na door weilanden te hebben gekronkeld, baant de Kromme zich nu door een bos. Opeens fiets ik door een stenen poort. Daarachter ligt landgoed Rhijnauwen, ik herken het van twee jaar terug. Hier werd toen mijn werkgeefster ten grave gedragen. Op mijn eerste werkdag reed er ‘s ochtends een ambulance met gillende sirenes voorbij. Zij keek over mijn schouder naar de klok achter me. Toen ‘s middags hetzelfde gebeurde vroeg ik haar waarom ze op de klok keek. ‘Ik kijk of mijn kinderen veilig op school zijn.’ 30 jaar later betrapte ik mij op dezelfde reflex.

De natuur wordt voor even verdrongen door de A12, onze verkeersader naar het Ruhrgebied. Bij Bunnik staan van die enorme, Amerikaans formaat, reclamezuilen langs de snelweg. Maar als de zware brom van het verkeer overgaat in een zoemtoon doemt ook het boerenland weer op. Dit waterrijke gebied is vergeven van de forten die deel uitmaakten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Totdat Duitse vliegtuigen er in 1940 overheen vlogen was dat eeuwenlang onze ultieme verdediging. Boven de bomen zie ik het dak van een nagebouwde Romeinse wachttoren. De Kromme Rijn was de noordgrens van het Romeinse Rijk. Lang werd gedacht dat de Romeinen bang waren voor de moedige strijders ten noorden van de Rijn maar ze vonden dat ze niks te zoeken hadden in dat zompige en koude land. Als ik, net als legionair Gemini Lapidis in 47 na Christus deed, uitkijk over het mistige land begrijp ik ‘m wel. Hij droomde tijdens zijn hondenwacht over zijn Agrippina en hun boerderijtje met olijfgaard in Liguria. Loom genietend van de avondzon en een amfora wijn.

Nederland is zo georganiseerd dat van echte natuur geen sprake meer is. Mijn rit gaat door een nieuw aangelegd natuurgebied: Nieuw Wulven. Pas 8 jaar oud maar enorm gevarieerd. Het trekt vissers, vliegeraars, hardlopers, vogelaars, kinderen die hutten bouwen. Het pad voert langs een zogenaamd drasbos en dat is precies wat het woord behelst. Elzen en wilgen met hun wortels in een moeras. Als het bos ophoudt begint Houten. Op het Rond, het winkelcentrum van die forensenstad, pauzeer ik met een versnapering. Opeens zie ik de poster uit 1968 tot leven komen. De gevels van de winkels weerkaatsen mij, mijn fiets en alles achter me. Op dakterrassen wordt gelounged tussen de moestuinen. Als ik naar rechts kijk zie ik het station van Houten. Het hangt op 10 meter van de grond in een plexiglazen buis. Door de buis glijdt een Sprinter en dendert een Intercity. Zo voorzag Jules Verne de wereld 150 jaar geleden. En ik dacht dat het er 30 jaar geleden al zo zou uitzien. Maar waar zijn die vliegende auto’s?

Thomas van der Steen


donderdag 12 maart 2015

'Scarlett, fietsen is niks voor mij'

  

  
‘Scarlett, fietsen is niks voor mij.’



'Kijk Scarlett, daar gaat die uitslover weer, de buurman gaat fietsen. Ik weet nog goed dat hij daarmee begon, met dat fietsen. Zijn eerste tochtje was nota bene naar Holysloot. Of de duvel ermee speelde. O, o, wat kwam meneer enthousiast terug. Hij trof me die warme Hemelvaartsdag voor het huis in de late middagzon. Toen de naam Holysloot viel huiverde ik.’


‘Het was januari 1945, het was oorlog maar vooral stervenskoud. En we hadden honger. Vader werkte in Duitsland als dwangarbeider in een fabriek. Berend, mijn kleine broertje, lag slecht. Bleek en graatmager lag hij te bibberen in bed. Mama was bezorgd en bang. Ik moest van haar op vaders fiets naar de boeren om eten te halen. Ik kreeg haar trouwring mee. En een armband, die kende ik niet maar die was ook van goud. Omdat de fiets zo groot was moest ik staand fietsen, ik was al doodop toen ik in Noord aankwam. Ik had het zo verrekte koud, gruwelijk. In Holysloot kon ik niet meer en donderde verstijfd van de fiets. Ik werd opgeraapt door een boerin die me naar de boerderij bracht. Ik mocht me warmen aan de kachel in de keuken en mijn handen tintelden zo erg dat ik moest huilen van de pijn. Haar man gaf me voor de ring en de armband een zak aardappelen en een paar grote kolen. De boerin wond nog een paar lappen om mijn handen.
Thuisgekomen huilde mama aldoor, zelfs bij het maken van de soep. Berend en ik slobberden de koolsoep gretig naar binnen, verdund met mama’s tranen. Gelukstranen Koen, zei ze later altijd.’

‘Weet je nog Scarlett, dat -ie naar Velsen was gefietst? Hij zei dat hij had genoten van de Hoogovens. De vormgeving van zware industrie kon ‘m wel bekoren. Ik hield maar voor me dat ik twintig jaar daar in de walserij heb gewerkt. Industrie kan er dan mooi uitzien, er werken is gruwelijk. Ik woonde in bij mensen in Spaarndam en moest drie jaar lang langs het Noordzeekanaal naar mijn werk fietsen. En daarna weer terug, hè. Ik haatte dat fietsen zo erg. Nou ja, één keertje niet dan. Ik had net kennis aan Trijntje. Het was een warme voorjaarsdag en de avond ervoor waren we naar Gejaagd door de Wind geweest. Trijn was helemaal kapot van die film. We fietsten langs mijn werk en reden zo door naar zee. Afijn, het was zwoel, de zon ging vuurrood onder en de duinpan was diep. Op zeker dat daar onze Clark is verwekt. Het schemerde dan wel toen we terug fietsten maar ik zag de blos op haar wangen.
O, wat ben ik in de fabriek gepest met haar naam. “Heeft ze een verkeerde wissel genomen, is er thuis weer eentje ontspoord, is ze het spoor bijster, komt ze nog wel eens een beetje op stoom?”, gek werd ik ervan. Maar toen Clark bij haar crematie sprak en zei dat Trijn was uitgerangeerd, jankte ik.’


‘Ah kijk, hij gaat met de slee. Hij zegt dat hij die stationcar gekocht heeft voor het fietsen. Dan kan de fiets zo achterin. Laatst was -ie naar Duitsland om daar te gaan fietsen. Met die BMW was hij binnen het uur in Elten! Toen Clark nog klein was zijn we eens een week naar het Zwarte Woud geweest. De familie van het Gasthof had in de schuur een kinderfiets staan. Clark was net zes en draaide maar om dat fietsje heen. De baas vroeg mij of wij de fiets een middagje wilden lenen, dan kon ik die kleine leren fietsen. Ik met hem naar een grasveld waar het zacht vallen was. Ik hield hem rechtop, een duwtje en dat jong fietste zo weg! Mijn  trots won het van de verbazing. Geloof me Scarlett, het was het gelukkigste moment uit mijn leven. Hij wilde natuurlijk over de weg naar het hotel fietsen en toen ging het helemaal mis. Al slingerend ging hij hard onderuit en had schaafwonden van boven tot onder. Wat heb ik daar een gelazer over gehad met Trijntje. Ik ging van de hemel naar de hel in precies 300 meter.’


‘Niet zo piepen Scarlett, ik zwaai nog even naar de buurman. Ja ja, je krijgt zo je zaadjes, dear. Dat stomme gefiets ook; frankly my dear, I don’t give a damn, hahahaha.’


Thomas van der Steen