14
“…...is op 68-jarige leeftijd in Barcelona overleden.” Mijn hemel, dat kan er maar één zijn. Aan het einde van het ingelaste nieuwsbericht wordt mijn vermoeden bevestigd, fenomeen Cruijff is dood. Het is Witte Donderdag, dag van het Laatste Avondmaal, en de eerste grap is dat JC aanstaande zondag zal herrijzen.
Alle verloven van redacties van talkshows, kranten en tijdschriften worden ingetrokken, de rolodexen ratelen. Nederland zet zich schrap voor het grote rouwen.
Ik sta met mijn fiets voor het Centraal Station van Amsterdam. Om Cruijff te eren ga ik langs de sporen fietsen die mijn jeugdidool in Amsterdam achterliet. Met nadruk jeugdidool, na 1974 was ik wel klaar met die notoire, rancuneuze querulant. Eerst verliet hij Ajax na drie opeenvolgende Europacups - onvervalst verraad - en het jaar daarop zadelde hij me op met een trauma dat ik pas 14 jaar ( toeval! ) later zou kwijtraken. In die levensbepalende finale van 1974 ergerde ik me groen en geel aan zijn gepraat en gemekker. De scheids ook, hij kreeg geel ná het rustsignaal, Nederland verloor en het was zijn schuld.
De zaterdag na Goede Vrijdag mag dan Stille Zaterdag heten maar daar is weinig tot niets van te merken. Terwijl toeristen slingerend hun weg zoeken naar gracht, museum of Achterhuis stuur ik naar de Middenweg. Over de Ruijter- en Piet Heinkade fiets ik langs het IJ waar cruiseschepen aangemeerd liggen. Samen met een Intercity buig ik naar rechts. Na Artis en het Tropenmuseum passeer ik een onzichtbare grens: ik ben verlost van toeristen en heb alleen nog maar last van Mokumers. Ik draai het fietspad van de Linnaeusstraat op, hier smeekte Theo van Gogh vergeefs om genade tot zijn beul.
De Middenweg is kaarsrecht en lang, aan het eind ligt Betondorp. De straten zijn smal, de huisjes piepklein. Het ouderlijk huis van Jopie is zo gevonden. De stoep ligt bedolven onder de bloemen. Als ik mijn fiets in het gangetje stal ervaar ik een historische sensatie: dit is de plek waar Cruijff eindeloos met zijn bal jongleerde. Mensen drommen samen rond de bloemenzee en bejaarde buurtbewoners vertellen aan iedereen die het wil horen dat zij het meteen in die magere zagen. Op het raam staat een treffende uitspraak van Johan geëtst: ‘ Buitenspelen zou een vak moeten zijn op school’.
Letterlijk om de hoek ligt op De Nieuwe Ooster zijn vroeg overleden vader begraven. Als ik voor zijn graf sta, Johan praatte tegen die steen, zie ik hoe dichtbij stadion de Meer lag. Als de supporters zijn zoon toejuichten zwol de geest van Manus van trots.
Op zondag 24 januari 1971 was ik met de vriend van mijn zus mee. Ajax speelde tegen ADO en won met 3-0. Het viel me op dat het vak waarin ik zat enthousiaster oeh en aah-de als Piet Keizer aan de bal was dan wanneer de tovenaarsleerling dat was. Piet scoorde tweemaal, Johan maakte de derde.
Door Duivendrecht koers ik naar de Arena. Meteen na het overlijden gaan er stemmen op om dat stadion te herdopen tot Johan Cruijff-Arena. Juist hier liet hij zich van zijn slechtste kant zien. Verbeten dramde hij via vazallen van de Telegraaf zijn zin door bij Ajax.
Gisteren speelde Oranje hier een oefenduel tegen Frankrijk. Mijn zoon was toeschouwer en klapte in de 14e minuut fanatiek mee met het eerbetoon. Hij vertelde me dat zijn kippenvel kroop waar het niet gaan kon. Vandaag vormt zich voor de ingang een lange rij om het condoleanceregister te tekenen. Te lang om aan te sluiten.
De in alle opzichten treurige plek verlaat ik richting Amstel. Via Ouderkerk bereik ik de rivier. Over de dijk fiets ik met de stroom mee naar de stad. Bij begraafplaats Zorgvlied sla ik linksaf en geniet nog even van de rust. Die wordt ruw verstoord als ik parallel fiets met metro, tram, trein en de bulderende A10. Haaks komen ook nog vliegtuigen over. De torenhoge Zuidas maakt indruk, het wordt nog ‘s wat met het dorpse Amsterdam.
Ik fiets een rondje om het Olympisch Stadion. In 1972 zag ik vanuit vak SS [ sic ] van heel ver, een fel verlicht poppetje behendig excelleren en winnen van Arsenal.
Als ik het stadion heb gerond stuit ik weer op bloemen. Ze liggen tussen het Cruijff Court en het lelijkste standbeeld ooit. Nummer 14 wordt door Hoeness getackeld in de eerste minuut van de WK-finale in 1974. De versierde penalty gaf geen soelaas.
Ik fiets door het Vondelpark naar het centrum. Toeristen duiken weer op, het verkeer stropt. Het Lieverdje heeft een Ajax-das om. Omdat het te druk was bij het condoleanceregister bij de Arena probeer ik het bij het Amsterdam Museum. In de Schuttersgalerij heerst een plechtige stilte. Onder de iconische foto van Paul Huf van Nuninga, Swart, Keizer en de jonge Cruijff staan een tafel en stoel. Als ik zit denk ik aan mijn Catalaanse vriend Joan. Hij maakte mij duidelijk wat Cruijff voor zijn volk heeft betekend. Ik begreep het pas goed toen ik samen met hem de film ‘ En Un Momento Dado’ zag. Hij giert van het lachen bij die uitspraak, wordt stil als hij zijn zoon Jordi - toen een verboden naam in Spanje - doopt en huilt vreugdetranen als Cruijff in zijn eentje Real Madrid in eigen huis vernedert met 0-5.
Ik teken en eer de verlosser van een volk en niet die eigenwijze gelijkhebber.
Mijn vriend Joan, Catalaans voor Johan, noemde zijn zoon natuurlijk ook Jordi en overleed eerder dan Cruijff.
Thomas van der Steen