Edam
Over bruggen, dijken en dammen
Vijf jaar geleden zag ik een foto van een nieuwe brug, de Melkwegbrug in Purmerend. De architecten hadden zich uitgeleefd. Ze hadden geen eenvoudige verbinding tussen de oevers van het Noordhollandsch Kanaal gebouwd, nee, pure kunst was verrezen. Het fietspad in een Z-vorm en voor voetgangers een 12 meter hoge boog eroverheen. De foto was genomen bij ondergaande zon met een rimpelloos kanaal. De weerspiegeling van de boog in het water vormde een perfecte ellips. Ik ben voor minder op mijn fiets gestapt.
Als ik langs het kanaal naar Purmerend fiets denk ik terug aan de zomers van 1975 en ‘76. Die twee loeihete zomers werkte ik bij een bollenboer. Op mijn Tomos reed ik destijds van Hilversum naar Slootdorp. Die reis naar het einde van de wereld ging, net als nu, door een intens saai en onafzienbaar polderlandschap. Ik ben dan ook opgelucht als ik Purmerend bereik.
De brug is natuurlijk een afknapper, de zon gaat niet onder en het kanaal is allesbehalve een spiegel. De boog hangt zinloos in de lucht, welke gek neemt 130 treden als je ook gewoon het gelijkvloerse fietspad kunt nemen?
Behalve deze vaste brug tref ik onderweg door de forenzenstad een ophaalbrug en die staat open. Mijn ongeduld speelt al na een minuut op maar als ik zie dat pubers hun scooter uitzetten leg ik mij neer bij het onvermijdelijke. Lijdzaam kijk ik naar het gezapige tempo van de dobberende bootjes met hun overdreven bruine opvarenden.
Over de Oostdijk fiets ik naar het noorden. Het decor is nog altijd polders maar nu gevarieerd. Bij het bordje Verloreneinde - het staat er echt - durf ik niet verder en draai rechts de dijk richting Edam op. Halverwege ligt Kwadijk en het kerkje lijkt ontsnapt aan een modelspoorbaan. De dijkhuisjes liggen er schattig bij, hun tuinen worden onberispelijk bijgehouden. De sfeer is landerig en dorps; ik tref één mens, een hondenuitlater.
Aan het eind van de dijk ligt een paradijs en het heet Edam. Het is maandag en omdat de kaasmarkt alleen op woensdag wordt gehouden is het hier nu ook stil. Als enige geniet ik van straatjes met kinderkopjes, houten huisjes, steegjes, bruggetjes en doorkijkjes. Aan het Oorgat ligt een minuscule Joodse begraafplaats, het telt maar 14 graven. Langs de metershoge dijk langs het IJsselmeer bereik ik Volendam en opeens is het gedaan met de rust.
Op parkeerplaatsen lossen bussen eindeloze zwermen toeristen. Een groep Israëli’s, hun g-klank verraadt ze, belemmert mij de doorgang. Ik ken 3 woorden Ivriet: abba, shalom en hamesh ( waarom ik het telwoord 5 ken weet ik ook niet ) en denk door luid shalom te roepen de groep zal splijten als de Rode Zee. Maar niks, ze draaien alleen verbaasd hun hoofden.
Ik heb het thuisfront gerookte paling beloofd maar dat gaat niet vanzelf. De hele wereld lijkt neergestreken in het vissersdorp en ik moet verder met de fiets aan de hand. Bij het monument ter nagedachtenis van de cafébrand houd ik even stil. Toentertijd wilde een vriend persfotograaf worden en hij was ter plaatse op 1 januari 2001. Uiteindelijk bleek accountancy beter bij zijn profiel te passen. In de viswinkel tref ik de Israëli’s weer. Ze spreken geen woord Engels, de gids een beetje en de misverstanden buitelen over elkaar. De struise blondine achter de balie doet trouwens haar uiterste best om ze vooral niet te begrijpen. Tegen een collega verzucht ze: ‘Ik word gek van die gasten.’ ‘Ja meid’, reageert de collega, ‘als je niet kan zingen eindig je in de vis.’
Thomas van der Steen