donderdag 25 april 2013

De onderkinnen van de meisjes


 Roekeloosheid....privilege der jeugd.


Omdat ik in mijn vorige bijdrage oudere fietsers heb gedist is ‘t nu de beurt aan de jeugd. Het gedrag van beide bevolkingsgroepen staat haaks op elkaar. Cicero zei reeds: onbezonnenheid hoort bij de jeugd zoals voorzichtigheid dat doet bij ouderdom. Het verschil in levenshouding zit ‘m eenvoudig in de toenemende broosheid der beenderen.

Vier scènes:

1. Op een winderige dinsdag in november fiets ik van Spakenburg door de polder naar Amersfoort. Het is hier zo plat als een dubbeltje. Van veraf zie ik een groep jongeren uit tegengestelde richting komen. Een pelotonnetje van 15 à 16 kids. Ongetwijfeld door hun ouders naar de gereformeerde Guido de Brès scholengemeenschap in Amersfoort gestuurd. Hun god trakteert ze op een straffe tegenwind. De V-formatie die vogels aannemen wordt door ‘t groepje gekopieerd. De punten van de V bestrijken de hele breedte van het fietspad. Ik nader, gejaagd door de wind, sneller dan ik hoopte. Ondanks het feit dat ik met meer dan de helft van de pubers oogcontact heb gehad verandert er niks aan hun opstelling. Wat moet ik doen, rechts houden of juist links? Een spelletje lijkt een erezaak te worden. Om alle opties open te houden ga ik op de as van het pad rijden. Misschien hebben ze vandaag hoofdstuk 14 van Exodus behandeld. ‘Mozes hief zijn staf en hand en de zee spleet’. Maar de aanvoerder geeft geen krimp en blijft stug doortrappen. Op het laatste moment duik ik rechts van de groep met 38 km/uur over het gras erlangs. Jezus, ik had nooit gedacht dat ik degene zou zijn die uitweek. Mijn ultieme keuze veroorzaakt commotie aan die flank. Sturen in elkaar en zeker drie kinderen op het asfalt. De rest stopt niet eens en fietst onverdroten door naar hun vissersdorp. Flarden van onvervalst gevloek dragen door de wind ver. Zo zie je maar, die 30 km iedere dag en door weer en wind vormt je karakter. Onverzettelijk tot het bittere einde. De gevallenen rapen hun fiets op en zetten zich weer in beweging.

2. Op de eerste sneeuwvrije dag van 2013 fiets ik samen met tientallen Utrechtse studenten op. Zij komen van de Uithof, ik van het Museumkwartier. We trekken in een lange stroom richting het centrum. Zij willen, net als ik, de lunch gebruiken op de door een brutale zon gelardeerde Oude Gracht. Niet zo verwonderlijk; het is zo lang koud geweest. Al append, pingend, sms’end en ouderwets bellend trekt de horde door de binnenstad. Ook ik ben inmiddels slaaf geworden van mijn smartphone maar dit slaat alles. Werkelijk alle meisjes turen, veel ook nog met oortjes in, op hun schermpje. Op de kruising van de Herenstraat met de Nieuwegracht gebeurt het onvermijdelijke. Eén van de onbezonnen dames knalt vol op een rood-wit paaltje. Met een boog wordt ze over het stuur gelanceerd. Drie objecten raken tegelijk de straat. De fiets klettert, het lichaam ploft en de Iphone stuitert. Luide verwensingen slakend krabbelt de studente weer op en kijkt met ontzetting naar haar gesterde schermpje.
Binnenkort gaan er doden vallen natuurlijk. En dan komen er ongetwijfeld spotjes op TV van de Rijksoverheid. Met nadruk zal er gehamerd worden op het levensgevaarlijke gedrag van de jeugd. Maar dat is nou precies waar de jongeren niet gevoelig voor zijn. De dood staat lichtjaren van ze af, ze zijn immers onkwetsbaar. Beter kunnen ze een filmpje maken van een paar op hun telefoon loerende jonge fietsters. En dan inzoomen op die dubbele onderkinnen. Dat zal ze leren!!

3. Een woensdagmiddag, eind maart, de basisscholen zijn uit en de kids vrij. Twee jongetjes zijn op het schoolplein blijven spelen. Met hun fietsjes draaien ze op hun allerhardst, eindeloos rondjes. In een scherpe bocht raakt één met zijn trapper de grond. Slingerend om overeind te blijven knalt hij de ander ongenadig van zijn zadel. Tussen schommel en klimrek ligt nu een triest hoopje vlees en metaal. De gordiaanse knoop ontwart zich als vanzelf. Kirrend van plezier hervatten de kereltjes hun spelletje.

4. Een druilerige dinsdagmorgen, half april, het stoplicht springt op groen. Uiterst behoedzaam trekken de fietsers zich in gang. In een flauwe bocht op de Kerkbrink komt de fietser voor me ten val. Met een van pijn vertrokken gezicht zoekt hij hulp bij de omstanders. Er wordt gebeld, de grijze man blijft op de glimmende klinkers liggen. De angst van het slachtoffer wordt getemperd door de ambulancebroeder maar ik weet beter. Heup gebroken!
Thomas van der Steen

donderdag 11 april 2013

Als ik tweemaal met mijn fietsbel bel


Ding-dong bel gevraagdThomas van der Steen

1012BZ Fietsbelbel
Het allerliefst fiets ik door de natuur, heerlijk in mijn eentje. Door de structuur van mijn werkrooster gaat me dat redelijk af. Op doordeweekse dagen, als alle andere zwoegers zwoegen, heb ik vrij spel. Ik werk wel in het weekend als het buitenleven overspoeld wordt door recreanten. Want een gestage kilometervreter als ik komt ‘t best tot zijn recht met een vrije doortocht. Een regelmatig tempo, suizende bandjes en een voorbijflitsend decor van bomen, sloten, weilanden en boerderijen. Bijna niets is zo ergerlijk als wanneer mijn malende ritme verstoord wordt door treuzelende voorgangers. Ronduit onverdraaglijk is het om te moeten remmen.

Door de toenemende vergrijzing van Nederland en de hinderlijke fitheid van de grijsaards wordt het steeds drukker op de fietspaden. Zeker op mijn vrije dagen, zij hebben immers alle tijd. En ondanks gesputter van Henk Krol voorzien van geld. Hun fietsen glimmen alsof ze net uit de glossy folders rollen. Behalve dat zijn ze uitgerust met de allermodernste GPS-apparatuur. Tien jaar geleden peddelden ze nog rond met fietskaarten op het stuur, geplasticeerd uit angst voor spatjes regen. Nu blikkeren de duurste Garmins, Mio’s en Tomtoms in de zon. Terwijl zij tot de generatie behoren die nog gedegen topografie hebben gehad op de Lagere en Middelbare School. Zo vertelde mijn vader eens over de volgende opgave bij een aardrijkskundeproefwerk. ‘Stel, je vaart van Meppel naar Dordrecht, welke rivieren, kanalen en andere waterwegen bevaar je?’ Gooi ‘t maar in mijn pet, ouwe!

De recreanten zijn met zijn tweeën, vieren of met heel veel. Als echtpaar uiteraard op hetzelfde merk fiets. Vaak ook nog gehuld in uniseks kleding. Als kwartet altijd in de samenstelling mannnetje-mannetje, vrouwtje-vrouwtje met de natuurlijke leiders voorop. Bij een grote groep gepensioneerden valt ook meteen de leider van het roedel op. Hij tempert het gegiechel van de dames en temt de branie van de heertjes. Ze mogen zich dan als jonge honden gedragen, de gevorderde leeftijd eist zijn tol. Hun gehoor is onmiskenbaar minder. Vooral geluid dat van achter komt bereikt de oude oren niet meer. De schelpen vangen wel veel wind maar geen schelle, ongeduldige klanken. Ik kan bellen met mijn bel wat ik wil – éénmaal, tweemaal, eindeloos – het heeft geen enkel effect. Ze blijven breed waaierend en gezellig keuvelend mij de doorgang beletten. Misschien komt het door de hoge tonen die een traditionele fietsbel voortbrengt. Die hoge toon overwint hun gehoordrempel niet meer. Mijn ongeduld – niet noodzakelijk een teken van jeugd maar toch – speelt dan hoog op. Als ik een grijze wolk boven rijwielen in de verte ontwaar leg ik me neer bij een korte vertraging. Vroeger had je van die enorme ding-dong bellen. Laat ik maar eens op Marktplaats kijken of ze nog bestaan.

Zo lijkt ‘t of ik een grondige hekel heb aan oude fietsers. Maar wat is oud? Ooit vroeg ik een dokter wat hij ‘teveel drinken’ vond. ‘Iedereen die meer drinkt dan ik’, was zijn nuchtere antwoord. Zo vind ik iedereen oud die ouder is dan ik. En derhalve iedereen die jonger is dan ik, jong. Ik kom fietsende jeugd in de natuur zelden tegen. Maar de anarchistische chaos veroorzaakt door slingerende jeugd in een studentenstad is weer een ander verhaal. Daarover later meer.
 
****************************
De tekening is van Annemiek Meijer